Een neoadjuvante behandeling met nivolumab plus chemotherapie gevolgd door een adjuvante behandeling met nivolumab liet een statistisch significante verbetering van de eventvrije overleving zien versus chemotherapie plus placebo bij patiënten met resectabel niet-kleincellig longcarcinoom. Dat bleek uit de fase 3-CheckMate 77T-studie, waarvan dr. Tina Cascone (Houston, Verenigde Staten) de resultaten presenteerde tijdens het eerste Presidential Symposium van het ESMO Congress 2023.
Op basis van de CheckMate 816-studie is nivolumab plus chemotherapie de standaard neoadjuvante behandeling voor patiënten met resectabel niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC), begon Tina Cascone haar presentatie.1 In de gerandomiseerde, dubbelblinde fase 3-CheckMate 77T-studie is vervolgens onderzocht of een perioperatieve behandeling met nivolumab de uitkomsten van patiënten met resectabel NSCLC verder kan verbeteren. In deze studie werden 461 patiënten met resectabel stadium IIA- tot stadium IIIB-NSCLC gerandomiseerd naar een neoadjuvante behandeling met nivolumab plus chemotherapie gevolgd door chirurgie en een adjuvante behandeling (gedurende één jaar) met alleen nivolumab of chemotherapie plus placebo gevolgd door chirurgie en een adjuvante behandeling met placebo. De primaire uitkomstmaat was de eventvrije overleving (EFS). Cascone presenteerde de resultaten van de vooraf gespecificeerde EFS-interimanalyse.2
Klinisch betekenisvolle EFS-verbetering
In totaal voltooide 60% van de patiënten in beide studiearmen de adjuvante behandeling. Cascone: “De belangrijkste reden om de behandeling in adjuvante setting te staken was toxiciteit van de studiemedicatie in de nivolumabgroep en ziekteprogressie in de placebogroep.” Bij ongeveer 90% van de patiënten in beide studiegroepen kon een R0-resectie uitgevoerd worden.
Na een mediane follow-up van 25,4 maanden liet een perioperatieve behandeling met nivolumab een statistisch significante en klinisch betekenisvolle verbetering van de EFS zien ten opzichte van chemotherapie plus placebo. De mediane EFS was nog niet behaald in de nivolumabgroep versus 18,4 maanden in de placebogroep (HR 0,58; p=0,00025). “De EFS-percentages na twaalf maanden waren 73% in de nivolumabgroep en 59% in de placebogroep. Na achttien maanden waren deze percentages respectievelijk 70 en 50%, wat mogelijk wijst op een toenemend voordeel van nivolumab met de tijd”, zei Cascone. Voor patiënten met stadium II-ziekte op baseline was de mediane EFS nog niet behaald in beide studiegroepen. Bij patiënten met stadium III-ziekte werd een duidelijk EFS-voordeel gezien van nivolumab versus placebo, met een mediane EFS van respectievelijk 30,2 versus 13,4 maanden (HR 0,51).
Verbetering ongeacht pCR-status
In totaal behaalde 25,3% van de patiënten een pathologisch complete respons (pCR) in de nivolumabgroep versus 4,7% in de placebogroep. Bij patiënten die in aanmerking kwamen voor adjuvante therapie, gaf een perioperatieve behandeling met nivolumab een verbetering van de EFS versus placebo, ongeacht de pCR-status. Ook gaf een neoadjuvante behandeling met nivolumab plus chemotherapie een aanhoudend EFS-voordeel ten opzichte van neoadjuvante chemotherapie plus placebo bij patiënten die geen adjuvante behandeling konden ontvangen, zo liet Cascone zien.
Er werden geen nieuwe veiligheidssignalen gerapporteerd. Alle bijwerkingen en behandelingsgerelateerde bijwerkingen waren in neoadjuvante setting vergelijkbaar tussen beide studiearmen. In adjuvante setting werden bij 50% van de patiënten in de nivolumabgroep en 30% van de patiënten in de placebogroep behandelingsgerelateerde bijwerkingen gezien. Immuungemedieerde bijwerkingen kwamen niet vaak voor en waren over het algemeen mild.
Cascone concludeerde dat de resultaten van de CheckMate 77T-studie ondersteuning zijn voor een behandeling met nivolumab in perioperatieve setting als mogelijke nieuwe behandeloptie voor patiënten met resectabel NSCLC.
Referenties
1. Forde PM, et al. N Engl J Med 2022;386:1973-85.
2. Cascone T, et al. Ann Oncol 2023;34(Suppl 2); abstr LBA1.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2023 vol 8 nummer 3
Commentaar prof. dr. Egbert Smit, longarts, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden
Volgens mij was dit voor longkanker het beste ESMO-congres sinds 2017, toen de eerste resultaten van immunotherapie in fase 3-studies gepresenteerd werden. Nu waren er ook weer veel praktijkveranderende studieresultaten.
Een van deze praktijkveranderende studies was de fase 3-LIBRETTO-431-studie naar een eerstelijnsbehandeling met selpercatinib versus chemotherapie met of zonder pembrolizumab bij patiënten met RET-fusiepositief niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC).1 En wat op basis van de fase 2-studie al voorspeld kon worden, gebeurde ook: de progressievrije overleving (PFS) was vele malen beter met selpercatinib dan met chemotherapie of chemotherapie plus immunotherapie. Het risico op progressie van ziekte nam met meer dan 50% af. De resultaten voor algehele overleving (OS) waren nog niet matuur, maar aangezien er cross-over was toegestaan, verwacht ik niet dat er een duidelijke OS-winst zal zijn. Qua bijwerkingen werden met selpercatinib vooral levertoxiciteit en een hoge bloeddruk gerapporteerd. Dat laatste was goed te behandelen met calciumantagonisten.
Daarnaast werd de PAPILLON-studie gepresenteerd, een fase 3-studie naar amivantamab plus chemotherapie versus chemotherapie als eerstelijnsbehandeling bij patiënten met een EGFR-exon20-insertiemutatie.2 Dit is een bekende oncogene driver waar we nog geen doelgerichte behandeling voor hadden. Ook de resultaten van deze studie lieten een reductie in het risico op progressie van meer dan 50% zien. De mediane PFS was 11,4 maanden met amivantamab plus chemotherapie versus 6,7 maanden met alleen chemotherapie. Het is wel een toxische combinatie. Omdat amivantamab een bispecifiek antilichaam is gericht tegen EGFR en MET, zien we niet alleen EGFR-gerelateerde toxiciteit, maar ook MET-gerelateerde toxiciteit.
Een andere studie naar een behandeling met amivantamab was de fase 3-MARIPOSA-studie, waarin amivantamab plus lazertinib vergeleken werd met osimertinib.3 Het toevoegen van amivantamab aan lazertinib gaf een flinke verbetering van de PFS ten opzichte van alleen osimertinib (HR 0,70). Of dit uiteindelijk ook leidt tot een betere OS moeten we nog afwachten. We zien dat het veld van EGFR-gemuteerd longkanker echt aan het veranderen is; er komen steeds meer actieve medicamenten. Maar de plaats van amivantamab moet nog wel goed uitgekristalliseerd worden. Zelf verwacht ik dat het middel uiteindelijk een plek zal krijgen als tweedelijnsbehandeling.
Een doelgerichte behandeling die we momenteel beschikbaar hebben voor patiënten met gevorderd NSCLC en het ALK-fusiegen is alectinib. In de ALINA-studie is dit middel in adjuvante setting onderzocht.4 In deze studie werden patiënten met een R0-resectie gerandomiseerd naar alectinib of chemotherapie. De resultaten lieten een enorm verschil in ziektevrije overleving zien, in het voordeel van alectinib (HR 0,24).
Tijdens het ESMO Congress 2023 werden ook ontwikkelingen gepresenteerd op het gebied van neoadjuvante immunotherapie bij resectabel NSCLC, waaronder de CheckMate 77T-studie. We hebben eerder de resultaten van de CheckMate 816-studie gezien naar een neoadjuvante behandeling met nivolumab plus chemotherapie versus alleen chemotherapie.5 In de CheckMate 77T werd een neoadjuvante behandeling met nivolumab plus chemotherapie gegeven, gevolgd door een adjuvante behandeling met nivolumab bij patiënten met potentieel resectabel NSCLC.6 Het was een duidelijk positieve studie met een eventvrije overleving na achttien maanden van 70 versus 50% in het voordeel van het regime met nivolumab. Deze studie roept wel een aantal vragen op. Ik vond de resultaten van deze studie namelijk overeenkomen met de resultaten van de CheckMate 816. Dit maakt het lastig in te schatten wat nivolumab in adjuvante setting precies toevoegt. Ook moeten we in Nederland gaan bepalen wat we precies beschouwen als potentieel resectabel. Tot slot is de vraag of een adjuvante behandeling überhaupt wel nodig is nog erg relevant.
Referenties
1. Loong HH, et al. Ann Oncol 2023;34(suppl 2): abstr LBA4.
2. Girard N, et al. Ann Oncol 2023;34(suppl 2): abstr LBA5.
3. Cho BC, et al. Ann Oncol 2023;34(Suppl 2): abstr LBA14.
4. Solomon BJ, et al. Ann Oncol 2023;34(Suppl 2): abstr LBA2.
5. Forde PM, et al. N Engl J Med 2022;386:1973-85.
6. Cascone T, et al. Ann Oncol 2023;34(Suppl 2): abstr LBA1.
In een podcast bespreken prof. dr. ir. Koos van der Hoeven en prof. dr. Egbert Smit naast bovenstaande studies ook de TROPION-Lung01-studie. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts