Een neoadjuvante behandeling met pembrolizumab bij resectabel melanoom resulteerde bij 53% van de patiënten in een major pathologische respons (MPR). Van de patiënten met een MPR was 88% na twee jaar vrij van een recidief. Dit blijkt uit analyses van de SWOG S1801-studie, die dr. Sapna Patel (Houston, Verenigde Staten) presenteerde tijdens het ESMO Congress 2023.
In de gerandomiseerde fase 2-SWOG S1801-studie werd de werkzaamheid geëvalueerd van een neoadjuvante behandeling met drie cycli pembrolizumab gevolgd door vijftien cycli pembrolizumab in adjuvante setting versus achttien cycli pembrolizumab in alleen adjuvante setting bij patiënten met resectabel stadium IIIB-IV melanoom. De eerder gepubliceerde analyse van de primaire uitkomstmaat liet zien dat meer patiënten met een neoadjuvante en adjuvante behandeling na twee jaar vrij waren van een event dan patiënten die alleen een adjuvante behandeling ontvingen (72 versus 49%, HR 0,58).1 De impact van het behalen van een pathologisch complete respons (pCR) op de eventvrije overleving (EFS), recidiefvrije overleving (RFS) of algehele overleving (OS) is niet duidelijk, aldus Sapna Patel. In de SWOG S1801 is daarom gekeken naar de pathologische responsen en de RFS.2 “In totaal is bij 78% van de chirurgische monsters in deze studie de pathologische respons beoordeeld door middel van blinded independent central review”, zei Patel.
Vrij van recidief
Het percentage patiënten met een pCR (0% residuale levensvatbare tumorcellen in het tumorbed) was 40%. “Het percentage patiënten met een bijna complete pathologische respons (pnCR, 1 tot 10% residuale levensvatbare tumorcellen) was 15%, wat tot een percentage MPR leidt van 51%”, aldus Patel. Zij liet vervolgens zien dat 89% van de patiënten met een pCR na twee jaar nog vrij was van een recidief. Met een MPR was het tweejaars-RFS-percentage 88% en voor de patiënten zonder MPR was dit 80%.
Volgens de RECIST-criteria had 11% van de patiënten in SWOG S1801 een complete respons (CR) en 39% een partiële respons (PR). “Na twee jaar was het RFS-percentage 93% bij de patiënten met een CR en 92% bij de patiënten met een PR.”
Conclusie
Patel concludeerde dat de percentages pathologische responsen hoog waren na een neoadjuvante behandeling met pembrolizumab. “De RFS na twee jaar lijkt overeen te komen voor zowel de pathologische respons als de radiografische respons volgens RECIST.” Dit suggereert dat perioperatief pembrolizumab resulteert in gunstige tumorveranderingen bij een meerderheid van de patiënten.
Referenties
1. Patel SP, et al. N Engl J Med 2023;388:813-23.
2. Patel SP, et al. Ann Oncol 2023;34(Suppl 2): abstr LBA48.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2023 vol 8 nummer 3
Commentaar prof. dr. Karijn Suijkerbuijk, internist-oncoloog, UMC Utrecht
Tijdens het ESMO Congress 2023 werden er niet echt praktijkveranderende studies gepresenteerd wat betreft melanoom, maar wel een aantal interessante studies die het vermelden waard zijn.
Allereerst werd een update van de SECOMBIT-studie gepresenteerd, met een mediane follow-up van 56 maanden. In deze studie is gezocht naar de optimale sequentie van behandeling bij patiënten met BRAFV600-gemuteerd, gemetastaseerd melanoom.1 De eerdere resultaten van deze studie suggereerden dat patiënten die vroeg werden blootgesteld aan immunotherapie (dat wil zeggen startten met combinatie immunotherapie, of na acht weken BRAF/MEK-remming switchten naar immunotherapie) betere resultaten behaalden. Dit wordt bevestigd in deze geüpdatete analyse. Ook bleek dat patiënten die behandeld werden met BRAF/MEK-remming gevolgd door immunotherapie na progressie, een grotere kans hadden op de ontwikkeling van hersenmetastasen dan de patiënten bij wie immunotherapie direct of na inductie met BRAF/MEK-remming gegeven werd. Het is dus goed niet te lang te wachten met het geven van immunotherapie. Patiënten met verhoogde lactaatdehydrogenase (LDH)-waarden leken zelfs wat beter af als ze de sandwichbehandeling kregen (acht weken doelgerichte therapie gevolgd door immunotherapie tot progressie, gevolgd door weer doelgerichte therapie). Het is slechts een kleine fase 2-studie, maar patiënten met hoge LDH-waarden geven we in de praktijk ook wel eens een inductiebehandeling, en deze resultaten ondersteunen dat beleid.
Tevens werd een cohort patiënten met mucosaal melanoom gepresenteerd die in de C-144-01-studie behandeld waren met lifileucel, een therapie met tumorinfiltrerende lymfocyten (TIL).2 De groep van patiënten met mucosaal melanoom is klein, maar wel een groep waarvoor we behoefte hebben aan nieuwe behandelopties. Deze TIL-therapie werd ingezet bij patiënten die progressie hadden op een PD-1- of PD-L1-remmer. Er zaten maar twaalf patiënten in dit cohort, dus we moeten de resultaten voorzichtig interpreteren, maar de onderzoekers rapporteerden een indrukwekkende responskans van 50%. De responsen hielden daarbij in veel gevallen meer dan een half jaar aan en soms wel langer dan een jaar. Het zou mooi zijn als we TIL-behandeling in de toekomst ook aan kunnen bieden aan patiënten met een gemetastaseerd mucosaal melanoom.
Bij stadium III-melanoom zijn veel ontwikkelingen op het gebied van neoadjuvante immunotherapie. In Madrid werd een analyse gepresenteerd van de Amerikaanse SWOG S1801-studie naar een neoadjuvante behandeling met pembrolizumab gevolgd door adjuvant pembrolizumab versus alleen adjuvant pembrolizumab bij patiënten met stadium III-IV, gereseceerd melanoom. Eerder werd gerapporteerd dat de eventvrije overleving (EFS) duidelijk beter was met de neoadjuvante behandeling met pembrolizumab.3 Dat verschil was groter dan we van tevoren hadden verwacht van een PD-1-remmer. Nu werden de percentages pathologische respons gepresenteerd.4 Die waren ook hoger dan verwacht. De major pathologische respons (MPR) was 51%, waarbij 40% van de patiënten een complete pathologische respons had. In eerdere kleinere studies naar een neoadjuvante behandeling met een PD-1-remmer lag het MPR-percentage rond de 30%. Daarbij was er in deze studie niet zo’n duidelijk plateau in de overlevingscurves voor patiënten met een MPR te zien, als we bij andere studies eerder zagen. Ten slotte was het verschil in recidiefvrije overleving tussen patiënten met en zonder een MPR relatief klein. Dit alles roept de vraag op in hoeverre de pathologische-responspercentages uit deze studie vergeleken kunnen worden met andere studies. We kijken uit naar de resultaten van de NADINA-studie, die naar verwachting volgend jaar gerapporteerd worden.
Referenties
1. Ascierto PA, et al. Ann Oncol 2023;34(Suppl 2): abstr 1083MO.
2. Grigoleit GU, et al. Ann Oncol 2023;34(suppl 2): abstr 1086MO.
3. Patel SP, et al. N Engl J Med 2023;388:813-23.
4. Patel SP, et al. Ann Oncol 2023;34(Suppl 2): abstr LBA48.
In een podcast bespreken prof. dr. ir. Koos van der Hoeven en prof. dr. Karijn Suijkerbuijk naast bovenstaande studies ook de NIBIT-M2-studie, een fase 3-studie naar tebentafusp bij patiënten met uveaal melanoom, en de RELATIVITY-47-studie. Tevens gaan zij in op een behandeling met bemcentinib in combinatie met dabrafenib/trametinib of pembrolizumab bij gemetastaseerd melanoom, en de intrathecale behandeling met immunotherapie bij melanoompatiënten met leptomeningeale metastasen. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts