Hoewel beeldvorming met PET/CT een trend liet zien naar het vaker veranderen van behandelbeleid bij patiënten met spierinvasief blaascarcinoom dan standaard beeldvorming met CT, bereikte dit verschil geen statistische significantie. “Routinematige beeldvorming met PET/CT zou ik dan ook niet aanbevelen bij deze patiënten”, zei dr. Srikala Sridhar (Toronto, Canada) naar aanleiding van de resultaten van de PETMUSE-studie, die zij tijdens het ESMO Congress 2023 presenteerde.
Ondanks agressieve lokale en systemische behandelingen blijven de uitkomsten voor patiënten met spierinvasief blaascarcinoom (MIBC) slecht, zei Srikala Sridhar. “Spierinvasief blaascarcinoom (MIBC) heeft een grote neiging lymfekliermetastasen te vormen en deze hebben belangrijke prognostische en therapeutische implicaties. Lymfekliermetastasen zijn echter niet altijd zichtbaar met standaard beeldvorming met CT.” De door onderzoekers geïnitieerde, gerandomiseerde PETMUSE-studie was dan ook opgezet om na te gaan of het toevoegen van 18F-FDG-PET (PET) aan CT op baseline de nauwkeurigheid van de stadiëring zou kunnen verbeteren, en daarmee het behandelbeleid zou veranderen.
Niet de verwachte behandeling
In de PETMUSE-studie werden patiënten met MIBC (T2-4a, N0-3, M0) 2:1 gerandomiseerd naar beeldvorming met FDG-PET/CT (de experimentele arm, n=194) of geen FDG-PET/CT (de standaardarm, n=98).1 Alle patiënten ontvingen vervolgens neoadjuvante chemotherapie gevolgd door radicale cystectomie of trimodale therapie (TMT). De primaire uitkomstmaat was het percentage patiënten dat niet de verwachte behandeling ontving (palliatief versus chirurgie, neoadjuvante chemotherapie versus geen neoadjuvante chemotherapie, uitgebreide versus beperkte dissectie, bestraling van blaas en bekken of van alleen de blaas). “Bij 42% van de patiënten in de PET/CT-groep konden we de primaire tumor in de blaas visualiseren”, zei Sridhar. “Bij 10% zagen we geen primaire tumor in de blaas, alleen positieve lymfeklieren.”
Vaker palliatieve behandeling
De resultaten van de PETMUSE-studie toonden aan dat patiënten in de PET/CT-arm over het algemeen vaker niet de verwachte behandeling ontvingen (11,2%) dan de patiënten in de standaardarm (4,3%), maar dit verschil was niet statistisch significant (OR 2,87; 95% BI 0,95-8,70; p=0,062). “Van de patiënten die met PET/CT werden geëvalueerd werd 50,3% behandeld met radicale cystectomie versus 64,9% van de patiënten die geen PET/CT ondergingen. Het aantal patiënten dat TMT kreeg was vergelijkbaar tussen de studiearmen, respectievelijk 35,8 en 30,9%.” In de PET/CT-groep kregen meer patiënten een palliatieve behandeling aangeboden (10,2%) dan in de groep die geen PET/CT onderging (3,2%). De ziektevrije en algehele overleving waren vergelijkbaar tussen studiearmen, maar de follow-up was nog niet matuur.
“Op basis van deze resultaten zou ik het routinematig uitvoeren van beeldvorming met PET/CT niet aanbevelen bij MIBC-patiënten”, concludeerde Sridhar. “Toekomstige analyses zullen evalueren of er subgroepen van patiënten zijn die wel baat hebben bij additionele beeldvorming met PET/CT.”
Referentie
1. Sridhar S, et al. Ann Oncol 2023;34(Suppl 2):2361MO.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist