Uit de resultaten van de gerandomiseerde fase 3-CodeBreaK 200-studie blijkt dat sotorasib versus docetaxel geassocieerd is met een significant betere progressievrije overleving bij eerder behandelde patiënten met KRAS-p.G12C-gemuteerd, gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom. Daarnaast bleek tijdens het ESMO Congress 2022 uit de presentatie van dr. Melissa Johnson (Nashville, Verenigde Staten) onder andere dat sotorasib een gunstiger toxiciteitsprofiel had en geassocieerd was met betere patiëntgerapporteerde uitkomsten.
De KRAS-p.G12C-mutatie komt voor bij ongeveer 13% van de niet-kleincellige longcarcinomen (NSCLC’s) en tot 3% bij colorectaal carcinomen en een aantal andere solide tumoren. Uit de resultaten van de fase 1/2-CodeBreaK-studie bleek dat de KRAS-p.G12C-remmer sotorasib geassocieerd was met een hanteerbaar toxiciteitsprofiel en veelbelovende werkzaamheid bij uitvoerig behandelde patiënten met KRAS-p.G12C-gemuteerd, gevorderd NSCLC.1,2 In de gerandomiseerde fase 3-CodeBreaK 200-studie onderzoekt men de uitkomst van sotorasib versus docetaxel bij patiënten met KRAS-p.G12C-gemuteerd, gevorderd NSCLC na minimaal één eerdere behandeling. Hierbij is het hebben van actieve hersenmetastasen een exclusiecriterium. De primaire uitkomstmaat is de onafhankelijk bepaalde progressievrije overleving (PFS). Secundaire uitkomstmaten zijn onder andere het objectieve responspercentage (ORR), de algehele overleving (OS) en de veiligheid.
Betere PFS
De resultaten van de CodeBreaK 200-studie laten zien dat sotorasib vergeleken met docetaxel geassocieerd was met een 34% lager risico op progressie of overlijden.3 De mediane PFS was 5,6 maanden in de sotorasibarm (n=171) versus 4,5 maanden in de docetaxelarm (n=174; HR 0,66; 95% BI 0,51-0,86; p=0,002). “De eenjaars-PFS verdubbelde van 10,1% met docetaxel naar 24,8% met sotorasib. Het PFS-voordeel was aanwezig in alle geanalyseerde subgroepen, waaronder patiënten met een geschiedenis van hersenmetastasen (HR 0,53). De ORR was 28,1% met sotorasib versus 13,2% met docetaxel en het ziektecontrolepercentage was respectievelijk 82,5% en 60,3%. Verder bleek dat sotorasib vergeleken met docetaxel geassocieerd was met een snellere en duurzamere respons. De mediane tijd tot respons was 1,4 maanden bij patiënten die respondeerden op sotorasib (n=48) versus 2,8 maanden bij patiënten die respondeerden op docetaxel (n=23). De mediane responsduur was respectievelijk 8,6 en 6,8 maanden. Er werd geen significant verschil gevonden in de OS in beide studiearmen (HR 1,01; p=0,53), maar de studie was ook niet ontworpen om de OS adequaat te bepalen. Daarnaast stapte 34% van de patiënten in de docetaxelarm over naar de sotorasibarm”, aldus Melissa Johnson.
Goed verdragen
Een analyse van de veiligheid liet zien dat sotorasib goed werd verdragen. Johnson: “Hoewel de patiënten over het algemeen langer met sotorasib werden behandeld dan met docetaxel, had sotorasib minder behandelingsgerelateerde bijwerkingen (TRAE’s) van graad 3 of meer (33,1% versus 40,4%) en minder ernstige bijwerkingen (10,7% versus 22,5%). De meest voorkomende TRAE’s in de sotorasibarm waren diarree (33,7% versus 18,5% in de docetaxelarm), misselijkheid (14,2% versus 19,9%), verminderde eetlust (10,7% versus 13,9%) en een verhoogde ALAT- en ASAT-waarde (beide 10,1% versus 0%). In de docetaxelarm waren dit vermoeidheid (25,2% versus 6,5% in de sotorasibarm), alopecia (20,5% versus 1,2%) en anemie (17,9% versus 3,0%). Verder bleek uit patiëntgerapporteerde uitkomsten dat sotorasib geassocieerd was met behoud van de globale gezondheidsstatus, fysiek functioneren en kortademigheid tijdens de eerste twaalf weken, terwijl deze uitkomsten verslechterden door de behandeling met docetaxel. In dezelfde periode was er tussen de twee studiearmen geen significant verschil in hoesten en pijn op de borst. Sotorasib versus docetaxel was geassocieerd met een significant langere tijd tot verslechtering van de globale gezondheidsstatus, fysiek functioneren (beide HR 0,69), kortademigheid (HR 0,63) en hoesten (HR 0,55), maar niet pijn op de borst (HR 0,84).”
Referenties
1. Hong DS, et al. N Engl J Med 2020;383:1207-17.
2. Skoulidis F, et al. N Engl J Med 2021;384:2371-81.
3. Johnson ML, et al. Ann Oncol 2022;33(suppl_7):S808-S869.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer