In de fase 3-GEMPAX-studie onderzocht men de uitkomst van gemcitabine plus paclitaxel versus gemcitabine alleen bij patiënten met gemetastaseerd ductaal adenocarcinoom van de pancreas na eerdere behandeling met FOLFIRINOX. Uit de resultaten blijkt dat de toevoeging van paclitaxel aan gemcitabine niet geassocieerd is met een betere algehele overleving. Tegelijkertijd verbeterde de progressievrije overleving en het objectieve responspercentage, maar nam de toxiciteit toe. Deze resultaten werden tijdens het ESMO Congress 2022 gepresenteerd door dr. Christelle de la Fouchardière (Lyon, Frankrijk).
Bijna de helft van de patiënten met gemetastaseerd ductaal adenocarcinoom van de pancreas (mPDAC) komt na eerstelijnsbehandeling met FOLFIRINOX in aanmerking voor een tweedelijnstherapie. Er zijn echter geen resultaten van prospectieve studies naar dergelijke tweedelijnsbehandelingen. De gerandomiseerde fase 3-PRODIGE 65-UCGI 36-GEMPAX-studie onderzocht de werkzaamheid en veiligheid van gemcitabine plus paclitaxel (GEMPAX) versus gemcitabine (GEM) alleen bij taxaan- en gemcitabine-naïeve patiënten met mPDAC na eerdere behandeling met FOLFIRINOX. De primaire uitkomstmaat was de algehele overleving (OS). Belangrijke secundaire uitkomstmaten waren de progressievrije overleving (PFS), het objectieve responspercentage (ORR) en de veiligheid.
Geen OS-voordeel
Uit de resultaten blijkt dat de toevoeging van paclitaxel aan gemcitabine niet geassocieerd was met een significant betere OS.1 “De mediane OS was 6,4 maanden in de GEMPAX-arm (n=140) en 5,9 maanden in de GEM-arm (n=71; HR 0,87; 95% BI 0,63-1,20; p=0,4095). Wel was GEMPAX geassocieerd met een betere PFS. De mediane PFS was 3,1 maanden in de GEMPAX-arm versus 2,0 maanden in de GEM-arm (HR 0,64; 95% BI 0,47-0,89). Na vier en zes maanden was de PFS in de GEMPAX-arm vergeleken met de GEM-arm meer dan verdubbeld. Ook was de ORR hoger door de toevoeging van paclitaxel aan gemcitabine: 19,2% versus 4,8%. Verder werden in de GEMPAX-arm versus de GEM-arm minder patiënten behandeld met een derdelijnstherapie: 32% versus 47%. Dit verschil was vooral te wijten aan een groter aantal behandelingen met een taxaan in de GEM-arm vergeleken met de GEMPAX-arm: 23% versus 2%”, aldus Christelle de la Fouchardière.
Toxiciteit
Een analyse van de toxiciteit liet zien dat GEMPAX vergeleken met GEM geassocieerd was met een toename van de toxiciteit. De la Fouchardière “Behandelingsgerelateerde bijwerkingen (TRAE’s) van graad 3 of 4 kwamen voor bij 58% van de patiënten in de GEMPAX-arm versus 27% van de patiënten in de GEM-arm. Daarnaast werd de behandeling in de GEMPAX-arm vaker stopgezet dan in de GEM-arm: bij respectievelijk 16,7% van de patiënten versus 2,9% van de patiënten.”
De belangrijkste TRAE’s van graad 3 of 4 in de GEMPAX-arm waren trombocytopenie (20% versus 4% in de GEM-arm), neutropenie (16% in beide armen), anemie (15% versus 4%) en neuropathie (12% versus 0%). In de GEMPAX-arm overleed één patiënt door een TRAE versus geen in de GEM-arm.
Referentie
1. De la Fouchardière C, et al. Ann Oncol 2022;33(suppl_7):S808-S869.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer