Een rechallenge met een olaparib-onderhoudsbehandeling bij ovariumcarcinoompatiënten met een eerdere respons op platinumbevattende chemotherapie geeft een significante verbetering in progressievrije overleving ten opzichte van placebo. Dr. Eric Pujade-Lauraine (Parijs, Frankrijk) presenteerde tijdens het ESMO Congress 2021 deze positieve resultaten van de OReO/ENGOT Ov-38-studie.
Patiënten met gerecidiveerd ovariumcarcinoom kunnen baat hebben van een onderhoudsbehandeling met olaparib. Hoewel veel patiënten lang responderen op deze therapie, zal bij de meesten uiteindelijk ziekteprogressie optreden. Het is echter onduidelijk of patiënten met een recidief na onderhoudsbehandeling met een PARP-remmer baat kunnen hebben van een herbehandeling met een PARP-remmer nadat zij eerder een respons hadden op platinumbevattende chemotherapie. Deze vraag is beantwoord in de fase 3-OReO/ENGOT Ov-38-studie.1
Slechte prognostische karakteristieken
In deze studie werden patiënten geïncludeerd met gerecidiveerd ovariumcarcinoom die eenmaal eerder een onderhoudsbehandeling met een PARP-remmer hadden ontvangen. “Er was geen limiet gesteld op het aantal eerdere chemotherapiebehandelingen”, zei Eric Pujade-Lauraine, “maar de patiënten moesten wel een respons hebben gehad op het meest recente platinumbevattende chemotherapieregime.”
In totaal werden 220 patiënten geïncludeerd in twee cohorten: een BRCA-gemuteerd (BRCAm) cohort en een niet-BRCAm-cohort. Zij werden vervolgens 2:1 gerandomiseerd tussen een onderhoudsbehandeling met olaparib (n=74 in het BRCAm-cohort en n=72 in het niet-BRCAm-cohort) of placebo (respectievelijk n=38 en n=36).
De primaire uitkomstmaat was progressievrije overleving (PFS). De meeste geïncludeerde patiënten (>85%) hadden drie of meer eerdere lijnen chemotherapie ontvangen. Pujade-Lauraine: “Slechts 20-34% van de patiënten behaalde een complete respons op hun recentste platinumbevattende regime, wat laat zien dat dit een groep is met slechte prognostische karakteristieken.” In het niet-BRCAm-cohort was 40% van de patiënten homologe-recombinatiedeficiëntie (HRD)-positief.
Langdurig PFS-voordeel
Pujade-Lauraine liet zien dat in zowel het BRCAm-cohort als het niet-BRCAm-cohort de mediane PFS significant verschilde tussen de olaparib- en de placebogroep. In het BRCAm-cohort was de mediane PFS 4,3 maanden met olaparib versus 2,8 maanden met placebo (HR 0,57; 95% BI 0,37-0,87; p=0,022). “We zagen daarnaast dat een deel van de patiënten langdurig voordeel had van de behandeling met olaparib. In totaal had 19% van de patiënten in de olaparibgroep na twaalf maanden nog geen ziekteprogressie versus 0% in de placebogroep.”
In het niet-BRCAm-cohort was de mediane PFS 5,3 versus 2,8 maanden met olaparib versus placebo (HR 0,43; 95% BI 0,26-0,71; p=0,0023). Ook in deze groep had een deel van patiënten (14%) langdurig voordeel van olaparib. Een verkennende analyse, met weliswaar kleine patiëntaantallen, toonde daarnaast aan dat het PFS-voordeel in het niet-BRCAm-cohort niet gedreven werd door de patiënten met een HRD-positieve status.
Het bijwerkingenprofiel was vergelijkbaar tussen de twee cohorten. De meest voorkomende bijwerkingen waren bekend voor deze klasse geneesmiddelen: vermoeidheid, misselijkheid en anemie.
Concluderend zei Pujade-Lauraine dat een rechallenge met een olaparib-onderhoudsbehandeling na een respons op platinumbevattende chemotherapie een statistisch significant PFS-voordeel geeft, ongeacht de BRCAm-status. “Daarbij zagen we dat een deel van de patiënten langdurig baat heeft van deze behandeling, zowel in het BRCAm- als het niet-BRCAm-cohort.”
Referentie
1. Pujade-Lauraine E, et al. ESMO 2021: abstr LBA33.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2021 vol 6 nummer 3
Commentaar dr. Nelleke Ottevanger, internist-oncoloog, Radboudumc, Nijmegen
Deze ESMO werden de resultaten van de OReO-ENGOT Ov-38-studie gepresenteerd.1 Ik was erg benieuwd naar de resultaten van deze studie, omdat er al langer gediscussieerd wordt over de vraag of herbehandeling met een PARP-remmer zinvol is. De OReO-studie bestond uit vier cohorten:
1. patiënten met een BRCA-mutatie die eerder behandeld waren met een PARP-remmer gedurende minstens achttien maanden na eerstelijnschemotherapie;
2. patiënten met een BRCA-mutatie die eerder behandeld waren met een PARP-remmer gedurende minstens twaalf maanden na een tweede- of laterelijnsbehandeling met chemotherapie;
3. patiënten zonder BRCA-mutatie die minstens twaalf maanden behandeld waren met een PARP-remmer na eerstelijnschemotherapie;
4. patiënten zonder BRCA-mutatie die minstens zes maanden behandeld waren met een PARP-remmer na een tweede- of laterelijnsbehandeling met chemotherapie.
Over de resultaten was ik een beetje teleurgesteld. De mediane progressievrije overleving (PFS) bij patiënten met een BRCA-mutatie was 4,3 maanden na een herbehandeling met olaparib versus 2,8 maanden met placebo. Dit zijn wel heel kleine verschillen. De HR was 0,57, waarmee de studie niet voldeed aan de vooraf opgestelde statistische criteria, waarbij uitgegaan werd van een HR van 0,5. Voor de patiënten met BRCA-wildtype was de PFS 5,3 maanden met olaparib versus 2,8 met placebo. De HR was 0,43 en voldeed hiermee wel aan de vooraf gestelde eisen. Een herbehandeling met olaparib kan dus mogelijk waardevol zijn bij deze patiënten, maar zelf vind ik dit mediane PFS-verschil niet erg klinisch relevant.
De afgelopen jaren was er weinig nieuws op het gebied van het cervixcarcinoom, maar deze ESMO werden de resultaten van meerdere studies besproken betreffende immunotherapie bij het cervixcarcinoom. Allereerst de EMPOWER-studie, waarin de PD-1-remmer cemiplimab werd vergeleken met chemotherapie naar keuze van de onderzoeker als tweedelijnsbehandeling bij patiënten met gerecidiveerd or gemetastaseerd cervixcarcinoom.2 De algehele overleving (OS) was 12 maanden met cemiplimab en 8,5 maanden met chemotherapie, met een HR van 0,69. De PFS was 2,8 maanden in de cemiplimabgroep en 3,0 maanden in de chemotherapiegroep. Het betrof hier dus een relatief slechte, al voorbehandelde patiëntengroep. Interessant was wel dat de groep die cemiplimab ontving een betere kwaliteit van leven had dan de groep die chemotherapie ontving.
De KEYNOTE-826-studie onderzocht immunotherapie als eerstelijnsbehandeling voor patiënten met persisterend, recidiverend of gemetastaseerd cervixcarcinoom. Patiënten in deze studie werden gerandomiseerd naar pembrolizumab plus chemotherapie of placebo plus chemotherapie, beide armen met of zonder bevacizumab.3 De onderzoekers hebben gekeken naar drie verschillende cohorten: het all-comer-cohort, het combined positive score (CPS) ≥1-cohort en het CPS ≥10-cohort. De mediane PFS in het all-comer-cohort verbeterde van 8,1 maanden met placebo naar 10,4 maanden met pembrolizumab. Ook in de CPS ≥1- en de CPS ≥10-cohorten was de mediane PFS 10,4 maanden met pembrolizumab. Belangrijker waren de OS-resultaten. Deze verbeterden in het all-comer-cohort van 16,5 maanden bij patiënten die behandeld werden met placebo plus chemotherapie naar 24,4 maanden bij patiënten die behandeld werden met pembrolizumab plus chemotherapie. En dat is wel een indrukwekkend verschil. Hoewel de follow-up nog niet lang genoeg is, lijkt er een afvlakking van de OS-curve te ontstaan. Hiermee denk ik dat de behandeling met pembrolizumab toegevoegd aan platinum en paclitaxel, met of zonder bevacizumab de nieuwe standaard gaat worden voor deze groep patiënten.
Referenties
1. Pujade-Lauraine E, et al. ESMO 2021: abstr LBA33.
2. Tewari KS, et al. ESMO 2021: abstr VP4_2021.
3. Colombo N, et al. ESMO 2021: abstr LBA2_PR.
In een podcast met prof. dr. ir. Koos van der Hoeven bespreekt dr. Nelleke Ottevanger naast bovenstaande studies ook de EORTC-1508- en de NRG-GY004-studie. Daarnaast gaan zij in op de KEYNOTE-775-studie bij gevorderd endometriumcarcinoom. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts
Congres Up-to-date 2021 vol 6 nummer 3