Een interimanalyse voor ziektevrije overleving van de IMpower010-studie liet zien dat de patronen voor het optreden van een recidief niet-kleincellig longcarcinoom vergelijkbaar zijn voor atezolizumab en best supportive care. Daarnaast trad er bij een kleiner aantal patiënten in de atezolizumabarm een recidief op in de studiepopulatie met PD-L1-positieve tumoren en ziektestadium II-IIIA. Prof. dr. Enriqueta Felip (Barcelona, Spanje) presenteerde deze resultaten tijdens het derde Presidential symposium van het ESMO Congress 2021.
In de IMpower010-studie werden 1.280 patiënten met volledig gereceseerd, stadium IB-IIIA niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) geïncludeerd en behandeld met minimaal één en maximaal vier cycli platinumbevattende chemotherapie. De patiënten werden vervolgens 1:1 gerandomiseerd (n=1.005) naar een behandeling met atezolizumab of best supportive care (BSC). De primaire uitkomstmaat was ziektevrije overleving (DFS). Deze uitkomstmaat werd hiërarchisch getest in drie verschillende studiepopulaties: 1) patiënten met PD-L1-positieve tumoren (≥1%) en ziektestadium II-IIIA, 2) alle gerandomiseerde patiënten met ziektestadium II-IIIA, en 3) alle gerandomiseerde patiënten, inclusief stadium IB (de intention-to-treat (ITT)-populatie). De resultaten voor de primaire uitkomstmaat zijn al eerder gepresenteerd en lieten een betere DFS zien met atezolizumab versus BSC.1 Enriqueta Felip presenteerde nu de resultaten van een DFS-interimanalyse waarin onder andere gekeken is naar recidiefpatronen.2
Recidiefpatronen
Felip: “In een verkennende analyse hebben we gekeken naar de incidentie van recidieven bij een geselecteerde subgroep van patiënten met een DFS-event.” Hierbij werd er vaker een recidief aangetroffen in de BSC-arm ten opzichte van de atezolizumabarm in de drie verschillende studiepopulaties. Dit verschil was het duidelijkst in de populatie patiënten met PD-L1-positieve tumoren en ziektestadium II-IIIA (bij 44,7% van de patiënten in de BSC-arm versus 29,4% van de patiënten in de atezolizumabarm).
De recidiefpatronen (locoregionaal, op afstand, locoregionaal en op afstand, in het centraal zenuwstelsel en een tweede primaire longtumor) lieten geen duidelijke verschillen zien tussen atezolizumab en BSC in de drie studiepopulaties. In de ITT-populatie had ongeveer 37% van de patiënten in beide behandelarmen alleen een locoregionaal recidief. “Daarnaast had ongeveer 42% van de patiënten een recidief op afstand en 17% van de patiënten had zowel een locoregionaal recidief als op afstand”, zei Felip.
Uitstel van recidief
Wat betreft de tijd van randomisatie tot het optreden van een recidief bleek dat er alleen in de studiepopulatie met PD-L1-positieve tumoren en ziektestadium II-IIIA een trend te zien was voor uitstel van een recidief bij de patiënten die behandeld werden met atezolizumab. De mediane tijd tot recidief was 17,6 maanden met atezolizumab en 10,9 met BSC. “We zagen geen duidelijke verschillen in de mediane tijd tot recidief tussen atezolizumab en BSC in de andere twee studiepopulaties.”
Na het optreden van een recidief werd ongeveer 65% van de patiënten behandeld met additionele systemische therapie. “Ongeveer evenveel patiënten in de drie studiepopulaties ontvingen chemotherapie of een doelgerichte therapie na progressie. Zoals verwacht ontvingen meer patiënten in de BSC-arm een behandeling met immunotherapie na een recidief.”
Felip concludeerde dat deze analyse van de DFS laat zien dat de recidiefpatronen vergelijkbaar zijn met atezolizumab en BSC. Daarnaast lijkt er een langere tijd tot recidief te zijn bij patiënten met PD-L1-positieve tumoren en ziektestadium II-IIIA. De resultaten van de IMpower010-studie zijn gelijktijdig met deze presentatie gepubliceerd in The Lancet.3
Referenties
1. Wakelee HA, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15):8500.
2. Felip E, et al. ESMO 2021: abstr LBA9.
3. Felip E, et al. Lancet 2021;398:1344-57.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2021 vol 6 nummer 3
Commentaar prof. dr. Egbert Smit, longarts, Leids Universitair Medisch Centrum
We zijn de afgelopen vijf jaar erg verwend met positieve studies binnen de behandeling van longkanker. Dit ESMO-congres was er niet veel nieuws, maar een aantal studies is toch het vermelden waard. Allereerst een studie naar de toevoeging van bevacizumab aan een tyrosinekinaseremmer (TKI). Bevacizumab heeft al langer een plaats, zij het beperkt, bij de behandeling van gemetastaseerd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) nadat een Japanse studie aantoonde dat het toevoegen van bevacizumab aan erlotinib de progressievrije overleving (PFS) verlengde.1 Dit jaar is er een studie gepresenteerd naar osimertinib versus osimertinib plus bevacizumab bij patiënten met NSCLC en een EGFR-mutatie.2 De mediane PFS in deze studie was 20,2 maanden met osimertinib en 22,1 maanden met osimertinib plus bevacizumab. Aan de ene kant geeft de mediane PFS van 20 maanden in de monotherapiearm aan hoeveel vooruitgang er is geboekt met deze derdegeneratie-TKI’s. Aan de andere kant krijgt het toevoegen van bevacizumab op basis van deze studie geen plaats in de Nederlandse praktijk.
Een andere interessante studie was de DESTINY-Lung01 naar trastuzumab deruxtecan (T-DXd) bij patiënten met gemetastaseerd adenocarcinoom van de long en een HER2-mutatie.3 In deze studie gaf een behandeling met T-DXd een responspercentage van 55%, een mediane PFS van 8,2 maanden en een mediane algehele overleving (OS) van ongeveer veertien maanden. Dat is erg lang voor een behandeling in derde of vierde lijn. Daarnaast heeft T-DXd betrekkelijk weinig bijwerkingen, met name gastro-intestinaal van aard. Een vervelende bijwerking, die vaak leidde tot het staken van de behandeling en in twee gevallen tot overlijden, was pneumonitis. Het lijkt erop dat deze bijwerking mogelijk gerelateerd is aan de dosering van het middel. Bij borstkanker, waar T-DXd inmiddels geregistreerd is, wordt een lagere dosering gebruikt en wordt deze bijwerking ook minder vaak gezien. Daarom gaan we nu uitzoeken of ook bij de behandeling van longkanker een lagere dosering werkzaam is en minder pneumonitis geeft.
Tot slot werden resultaten gepresenteerd van de IMpower010-studie naar immunotherapie in de adjuvante setting.4 Het verschil in ziektevrije overleving (DFS), eerder ook al gerapporteerd tijdens de 2021 ASCO Annual Meeting, lijkt vooral gedreven door patiënten die veel PD-L1 tot expressie brengen. Dit kan erop wijzen dat PD-L1 ook in deze setting, net als bij gemetastaseerd NSCLC, een mogelijke biomarker is voor de respons op therapie. Ondanks het feit dat er bij longkanker nog geen registratie of vergoeding is voor immunotherapie in de adjuvante setting, wordt er al veel gediscussieerd over de vraag of immunotherapie in deze setting gegeven moet worden. Ik denk dat dit uiteindelijk zal afhangen van het verschil in DFS en of we patiënten kunnen identificeren bij wie de kans op een respons groot is. De komende paar jaar zullen we de resultaten gaan zien van een aantal studies naar immunotherapie in de adjuvante setting. Ook de IMpower010 heeft dan een langere follow-up. Hopelijk krijgen we dan bevestiging over de werkzaamheid van immunotherapie in de adjuvante setting.
Referenties
1. Furuya N, et al. J Clin Oncol 2018;36(suppl 15):9006.
2. Kenmotsu H, et al. ESMO 2021: abstr LBA44.
3. Li BT, et al. ESMO 2021: abstr LBA45.
4. Felip E, et al. ESMO 2021: abstr LBA9.
In een podcast met prof. dr. ir. Koos van der Hoeven bespreekt prof. dr. Egbert Smit naast bovenstaande studies ook de BEVERLY-studie naar erlotinib met of zonder bevacizumab, de ZENITH20-4-studie en de driejaars-update van de CheckMate 743-studie bij mesothelioom. Tot slot gaan zij kort in op mogelijke toekomstige ontwikkelingen wat betreft immunotherapie in de neoadjuvante setting. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts
Congres Up-to-date 2021 vol 6 nummer 3