Dr. Hirotsugu Kenmotsu bracht een negatieve boodschap tijdens het ESMO Congress 2021. De combinatie van osimertinib plus bevacizumab geeft geen betere progressievrije overleving dan osimertinib alleen bij patiënten met niet-plaveiselcel niet-kleincellig longcarcinoom met een activerende EGFR-mutatie. De WJOG9717L-studie heeft hiermee zijn primaire uitkomstmaat niet behaald.
De EGFR-tyrosinekinaseremmer osimertinib is de standaard eerstelijnsbehandeling voor patiënten met niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) en een activerende EGFR-mutatie. In de WJOG9717L-studie is onderzocht of het toevoegen van bevacizumab aan osimertinib de progressievrije overleving (PFS) kan verbeteren bij patiënten met nog niet eerder behandeld niet-plaveiselcel-NSCLC met een activerende EGFR-mutatie.1 In deze studie werden 122 patiënten 1:1 gerandomiseerd naar een behandeling met osimertinib plus bevacizumab versus osimertinib alleen. De primaire uitkomstmaat was de PFS bepaald door geblindeerde, onafhankelijke, centrale reviewers (BICR). Secundaire uitkomstmaten waren onder andere de PFS bepaald door de onderzoekers, het algehele responspercentage (ORR), de algehele overleving (OS) en de bijwerkingen.
Geen significant verschil
“We zien dat de curves van de PFS bepaald door de BICR vroeg uit elkaar gaan” zei Hirotsugu Kenmotsu, “maar na 24 maanden komen deze weer bij elkaar. Er is geen significant verschil in PFS tussen beide behandelgroepen (HR 0,862; de eenzijdige p-waarde is 0,213). De studie behaalde de primaire uitkomstmaat dus niet.”
De mediane PFS was 20,2 maanden met osimertinib en 22,1 maanden met osimertinib plus bevacizumab. Het aantal patiënten dat na één jaar nog vrij was van ziekteprogressie was 63,7% met osimertinib en 73,8% met osimertinib plus bevacizumab. De mediane PFS bepaald door de onderzoeker was 17,1 maanden versus 24,3 maanden met osimertinib versus osimertinib plus bevacizumab (HR 0,801).
Subgroepanalyses lieten zien dat patiënten die ooit gerookt hadden, voordeel leken te hebben van een behandeling met osimertinib plus bevacizumab (HR 0,481). Bij de patiënten die nooit gerookt hadden, leek juist een behandeling met osimertinib alleen een betere PFS te geven (HR 1,444). Ook bij patiënten met een exon 19-deletie leek een behandeling met osimertinib plus bevacizumab een trend te geven naar een betere PFS (HR 0,622).
Minder pneumonitis
De ORR was 86% bij de patiënten die behandeld werden met osimertinib en 82% bij de patiënten die behandeld werden met de combinatie. De OS-data waren nog immatuur; de data die Kenmotsu nu presenteerde, lieten zien dat de OS in beide behandelgroepen nog niet behaald was (HR 0,970).
Bijwerkingen van graad 3/4 werden gerapporteerd bij 56% van de patiënten die behandeld waren met osimertinib plus bevacizumab en bij 48% van de patiënten in de osimertinibgroep. Paronychia, acneïforme huiduitslag, hypertensie, epistaxis en proteïnurie werden vaker gemeld in de combinatiegroep. Pneumonitis van elke graad kwam vaker voor in de osimertinibgroep (18%) dan in de osimertinib-plus-bevacizumabgroep (3%).
Kenmotsu concludeerde dat de WJOG9717L-studie er niet in geslaagd is een betere PFS te laten zien voor een behandeling met osimertinib plus bevacizumab versus osimertinib alleen bij patiënten met niet-plaveiselcel-NSCLC en een activerende EGFR-mutatie. “Mogelijk dat patiënten die eerder gerookt hebben en patiënten met een exon 19-deletie wel baat kunnen hebben van een eerstelijnsbehandeling met osimertinib plus bevacizumab. De combinatie kan daarnaast het risico op het optreden van pneumonitis mogelijk verminderen”, besloot hij.
Referentie
1. Kenmotsu H, et al. ESMO 2021: abstr LBA44.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2021 vol 6 nummer 3
Commentaar prof. dr. Egbert Smit, longarts, Leids Universitair Medisch Centrum
We zijn de afgelopen vijf jaar erg verwend met positieve studies binnen de behandeling van longkanker. Dit ESMO-congres was er niet veel nieuws, maar een aantal studies is toch het vermelden waard. Allereerst een studie naar de toevoeging van bevacizumab aan een tyrosinekinaseremmer (TKI). Bevacizumab heeft al langer een plaats, zij het beperkt, bij de behandeling van gemetastaseerd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) nadat een Japanse studie aantoonde dat het toevoegen van bevacizumab aan erlotinib de progressievrije overleving (PFS) verlengde.1 Dit jaar is er een studie gepresenteerd naar osimertinib versus osimertinib plus bevacizumab bij patiënten met NSCLC en een EGFR-mutatie.2 De mediane PFS in deze studie was 20,2 maanden met osimertinib en 22,1 maanden met osimertinib plus bevacizumab. Aan de ene kant geeft de mediane PFS van 20 maanden in de monotherapiearm aan hoeveel vooruitgang er is geboekt met deze derdegeneratie-TKI’s. Aan de andere kant krijgt het toevoegen van bevacizumab op basis van deze studie geen plaats in de Nederlandse praktijk.
Een andere interessante studie was de DESTINY-Lung01 naar trastuzumab deruxtecan (T-DXd) bij patiënten met gemetastaseerd adenocarcinoom van de long en een HER2-mutatie.3 In deze studie gaf een behandeling met T-DXd een responspercentage van 55%, een mediane PFS van 8,2 maanden en een mediane algehele overleving (OS) van ongeveer veertien maanden. Dat is erg lang voor een behandeling in derde of vierde lijn. Daarnaast heeft T-DXd betrekkelijk weinig bijwerkingen, met name gastro-intestinaal van aard. Een vervelende bijwerking, die vaak leidde tot het staken van de behandeling en in twee gevallen tot overlijden, was pneumonitis. Het lijkt erop dat deze bijwerking mogelijk gerelateerd is aan de dosering van het middel. Bij borstkanker, waar T-DXd inmiddels geregistreerd is, wordt een lagere dosering gebruikt en wordt deze bijwerking ook minder vaak gezien. Daarom gaan we nu uitzoeken of ook bij de behandeling van longkanker een lagere dosering werkzaam is en minder pneumonitis geeft.
Tot slot werden resultaten gepresenteerd van de IMpower010-studie naar immunotherapie in de adjuvante setting.4 Het verschil in ziektevrije overleving (DFS), eerder ook al gerapporteerd tijdens de 2021 ASCO Annual Meeting, lijkt vooral gedreven door patiënten die veel PD-L1 tot expressie brengen. Dit kan erop wijzen dat PD-L1 ook in deze setting, net als bij gemetastaseerd NSCLC, een mogelijke biomarker is voor de respons op therapie. Ondanks het feit dat er bij longkanker nog geen registratie of vergoeding is voor immunotherapie in de adjuvante setting, wordt er al veel gediscussieerd over de vraag of immunotherapie in deze setting gegeven moet worden. Ik denk dat dit uiteindelijk zal afhangen van het verschil in DFS en of we patiënten kunnen identificeren bij wie de kans op een respons groot is. De komende paar jaar zullen we de resultaten gaan zien van een aantal studies naar immunotherapie in de adjuvante setting. Ook de IMpower010 heeft dan een langere follow-up. Hopelijk krijgen we dan bevestiging over de werkzaamheid van immunotherapie in de adjuvante setting.
Referenties
1. Furuya N, et al. J Clin Oncol 2018;36(suppl 15):9006.
2. Kenmotsu H, et al. ESMO 2021: abstr LBA44.
3. Li BT, et al. ESMO 2021: abstr LBA45.
4. Felip E, et al. ESMO 2021: abstr LBA9.
In een podcast met prof. dr. ir. Koos van der Hoeven bespreekt prof. dr. Egbert Smit naast bovenstaande studies ook de BEVERLY-studie naar erlotinib met of zonder bevacizumab, de ZENITH20-4-studie en de driejaars-update van de CheckMate 743-studie bij mesothelioom. Tot slot gaan zij kort in op mogelijke toekomstige ontwikkelingen wat betreft immunotherapie in de neoadjuvante setting. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts
Congres Up-to-date 2021 vol 6 nummer 3