COVID-19-vaccinatie is veilig en overwegend effectief bij patiënten die voor solide tumoren behandeld worden met immuno-, chemo- of chemo-immunotherapie. Toch is de SARS-CoV-2-specifieke humorale respons onvoldoende bij respectievelijk 6,9%, 16,2% en 16,2% van de patiënten in deze subgroepen. Deze resultaten werden tijdens het derde Presidentiële symposium van het ESMO Congress 2021 gepresenteerd door internist-oncoloog dr. Sjoukje Oosting (UMC Groningen).
Patiënten met kanker hebben een verhoogd risico op morbiditeit en mortaliteit door COVID-19.1,2 “Ondanks een gebrek aan overtuigende resultaten van klinische studies naar de uitkomst van COVID-19-vaccins bij patiënten met kanker wordt wereldwijd geadviseerd om deze patiënten wél te vaccineren. Behandeling met chemo- of immunotherapie kan echter geassocieerd zijn met een verminderde immuunrespons en de werkzaamheid van het COVID-19-vaccin nadelig beïnvloeden. Bovendien verhogen chemo- en immunotherapie het risico op bijwerkingen van het vaccin”, aldus Sjoukje Oosting.
In de prospectieve, onderzoeker-geïnitieerde VOICE-studie werd de impact onderzocht van chemo-, immuno- en chemo-immunotherapie op de immunogeniteit en veiligheid van COVID-19-vaccinatie bij patiënten met solide tumoren. Oosting: “Hiervoor werden vier cohorten gemaakt: een controlecohort bestaande uit mensen zonder kanker (A), en drie cohorten met kankerpatiënten behandeld met immunotherapie (B), chemotherapie (C) of chemo-immunotherapie (D). Alle deelnemers werden twee keer gevaccineerd met het COVID-19-vaccin van Moderna (mRNA-1273), met een tussenliggende periode van 28 dagen. Immunotherapie bestond uit behandeling met PD-1- of PD-L1-remmers, die werden gegeven tot uiterlijk drie maanden vóór de eerste vaccinatie. De primaire uitkomstmaat was de aanwezigheid van SARS-CoV-2-Spike-specifieke antilichamen op dag 28 ná de tweede vaccinatie.”
Verminderde respons
In totaal werden 743 deelnemers geïncludeerd in de per-protocolpopulatie.3 “De resultaten lieten zien dat de antilichaamrespons in de cohorten B tot en met D niet inferieur was aan die in cohort A. Op dag 28 ná de tweede vaccinatie werd een antilichaamconcentratie gemeten van minimaal tien bindende antilichaameenheden per milliliter (BAU/ml) bij 100%, 99,2%, 97,4% en 100% van de deelnemers in respectievelijk cohorten A tot en met D”, vertelde Oosting. In deze cohorten had respectievelijk 99,6%, 93,1%, 83,8% en 88,8% van de deelnemers meer dan 300 BAU/ml, wat een arbitraire drempel is voor een effectieve humorale respons.4 Oosting: “Hoewel deze resultaten hoopgevend zijn, laten ze ook zien dat tot 16,2% van de patiënten met kanker onvoldoende op het vaccin reageert. Verder bleek uit aanvullende analyses dat Spike-specifieke T-celresponsen waren geïnduceerd bij 42,9%, 47,3% en 70,5% van de deelnemers met een onvoldoende, suboptimale of voldoende humorale respons.”
Systemische bijwerkingen kwamen vaker voor en waren gemiddeld van een hogere gradering na de tweede versus de eerste vaccinatie. “Tussen de cohorten waren er echter geen opvallende verschillen in vaccinatieafhankelijke toxiciteit. Wel kwamen ernstige bijwerkingen (SAE’s) vaker voor bij de drie patiëntencohorten dan bij het controlecohort. De meest voorkomende SAE’s waren koorts en infectiegerelateerde bijwerkingen. Daarnaast waren de immuungerelateerde bijwerkingen overwegend mild. Lokale bijwerkingen werden zelden geobserveerd.”, aldus Oosting.
Referenties
1. Giannakoulis VG, et al. JCO Glob Oncol 2020;6:799-808.
2. Venkatesulu BP, et al. JNCI Cancer Spectr 2021;5:pkaa102.
3. Oosting S, et al. ESMO 2021: abstr LBA8.
4. van Kampen JJA, et al. Nat Commun 2021;12:267.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer