Tijdens het ESMO Virtual Congress 2020 bleek uit een presentatie van Vincent de Jong MSc., arts-onderzoeker bij het Antoni van Leeuwenhoek te Amsterdam, dat tumorstroma-infiltrerende lymfocyten prognostische waarde hebben bij jonge patiënten met triple-negatieve borstkanker.1 Patiënten met veel van deze infiltrerende lymfocyten hebben zonder chemotherapie een goede prognose.
Bij patiënten met triple-negatieve borstkanker (TNBC) is (neo)adjuvante chemotherapie een belangrijke behandeloptie. Het is echter onduidelijk of deze therapie bij alle jonge patiënten toegevoegde waarde heeft. Omdat uit eerdere studies bleek dat tumorstroma-infiltrerende lymfocyten (sTIL’s) prognostische en predictieve waarde hebben bij patiënten met vroeg-stadium TNBC, onderzochten Vincent de Jong en collega’s de voorspellende waarde van sTIL’s bij jonge TNBC-patiënten die niet met (neo)adjuvante systemische therapie behandeld waren geweest.2,3 Daarnaast werd in deze retrospectieve studie bekeken of de aanwezigheid van sTIL’s een subgroep met een zeer laag risico op recidief kan identificeren waarvoor (neo)adjuvante chemotherapie mogelijk niet nodig is. Voor de studie werden vrouwen met een leeftijd tot 40 jaar, bij wie tussen 1989 en 2000 N0M0 TNBC was vastgesteld, geselecteerd uit de Nederlandse Kankerregistratie. De primaire uitkomstmaat was de algehele overleving (OS). Een belangrijke secundaire uitkomstmaat was de metastase-op-afstandvrije overleving (DMFS).
Verbeterde uitkomst
Voor de studie werden de sTIL’s gescoord bij 481 TNBC-patiënten met een mediane leeftijd van 35 jaar.1 “Bijna 50% van de patiënten werd geclassificeerd als T1c, 86% betrof histologische graad 3-tumoren, 67% van de patiënten werd behandeld met borstsparende chirurgie en 71% met radiotherapie. Tijdens de follow-up van vijftien jaar ontwikkelden 87 patiënten (18%) een tweede primaire tumor, waarvan 65 patiënten een contralateraal mammacarcinoom”, vertelt De Jong.
Na bepaling van het aantal sTIL’s bleek 51% van de patiënten een klein aantal sTIL’s te hebben, 26% een gemiddeld aantal en 22% een groot aantal. De Jong: “Het aantal sTIL’s bleek alleen geassocieerd met tumorgradering (p<0,001), maar niet met leeftijd, tumorstadium en lymfovasculaire invasie. Patiënten met hooggradige tumoren hadden meer sTIL’s. Verder lieten de resultaten van een multivariate Cox-regressieanalyse zien dat patiënten met een toenemend aantal sTIL’s een betere OS hadden (HR 0,81). Daarentegen was lymfovasculaire invasie negatief geassocieerd met de OS (HR 2,22). Patiënten met veel, gemiddeld of weinig sTIL’s hadden een vijftienjaars-OS van respectievelijk 93%, 76% en 59%. Daarnaast hadden sTIL’s prognostische waarde voor de DMFS (sub-distribution HR 0,75; 95% BI 0,69-0,80; p<0,001). Tegelijkertijd hadden vrouwen met meer sTIL’s een enigszins verhoogd risico op een tweede primaire maligniteit (sub-distribution HR 1,07; 95% BI 1,00-1,14; p=0,03). Patiënten met veel, gemiddeld of weinig sTIL’s hadden een cumulatieve incidentie van metastasen op afstand van respectievelijk 1,9%, 16% en 39%. In deze drie groepen was de cumulatieve incidentie van tweede primaire maligniteiten respectievelijk 23%, 22% en 14%.”
Vervolgonderzoek zal moeten uitwijzen of de-escalatie van (neo)adjuvante chemotherapie overwogen kan worden bij jonge TNBC-patiënten met een groot aantal sTIL’s.
Referenties
1. De Jong VM, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr 159O.
2. Park JH, et al. Ann Oncol 2019;30(suppl_5):v55-v98.
3. Loi S, et al. J Clin Oncol 2019;37:559-69.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Oncologie Up-to-date 2020 vol 11 nummer 6
Commentaar dr. Agnes Jager, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam
Tijdens het ESMO Virtual Congress 2020 was er belangrijk nieuws over de behandeling van mammacarcinoom. Zo werden er nieuwe inzichten gedeeld over CDK4/6-remmers in de adjuvante setting bij HR+, HER2- mammacarcinoom. Uit de interimanalyse van de fase 3-monarchE-studie bleek dat de toevoeging van abemaciclib aan endocriene therapie geassocieerd was met een verbeterde invasieve-ziektevrije overleving (IDFS) bij patiënten met HR+, HER2-, klierpositief, hoog-risico mammacarcinoom.1 Bij een mediane follow-up van 15,5 maanden was de tweejaars-IDFS 92,2% in de abemaciclibarm versus 88,7% in de controlearm. Er is geen nieuwe toxiciteit aan het licht gekomen van de combinatie van abemaciclib met endocriene therapie. Hoewel resultaten van een langere follow-up nodig zijn om de werkzaamheid en veiligheid van abemaciclib plus endocriene therapie te bepalen, zijn deze preliminaire resultaten van monarchE veelbelovend voor de behandeling van HR+, HER2- hoog-risico mammacarcinoom.
Opmerkelijk waren de resultaten van een soortgelijk opgezette gerandomiseerde fase 3-studie, de PALLAS-trial, die lieten zien dat de toevoeging van palbociclib aan endocriene therapie niet geassocieerd was met een significante verbetering van de IDFS bij patiënten met stadium II/III HR+, HER2- mammacarcinoom.2 Opvallend is dat een groot percentage van de patiënten de studieduur van twee jaar niet volbracht vanwege toxiciteit.
Verder werden de resultaten gepresenteerd van de IMpassion130- en 131-studies waarin de toevoeging van atezolizumab aan eerstelijnschemotherapie werd onderzocht bij patiënten met triple-negatieve borstkanker (TNBC). Uit eerder gepubliceerde resultaten van de gerandomiseerde fase 3-IMpassion130-studie bleek dat de toevoeging van atezolizumab aan eerstelijnsbehandeling met nab-paclitaxel was geassocieerd met een verlengde progressievrije overleving (PFS) bij patiënten met TNBC.3 Nu blijkt uit de finale analyse dat de toevoeging van atezolizumab niet geassocieerd was met een verbeterde algehele overleving (OS) in de intention-to-treatpopulatie. Atezolizumab bleek echter wel een aanzienlijk voordeel te bieden in de OS bij de PD-L1-positieve subpopulatie. In deze subgroep was de driejaars-OS 36% met atezolizumab plus nab-paclitaxel versus 22% met placebo plus nab-paclitaxel.4
In een vergelijkbare setting en patiëntenpopulatie als de IMpassion130-studie, onderzocht de IMpassion131-studie de werkzaamheid van atezolizumab plus paclitaxel bij patiënten met TNBC. Opmerkelijk was dat de interimanalyse geen PFS-voordeel aantoonde bij toevoeging van atezolizumab aan paclitaxel.5 Op dit moment is het onduidelijk of het verschil in uitkomst tussen de IMpassion130- en 131-studies op toeval berust of te wijten is aan het type chemotherapie of het gebruik aan corticosteroïden. De follow-upresultaten van de IMpassion131-studie inclusief het translationele onderzoek zullen hopelijk meer uitsluitsel geven over de werkzaamheid van atezolizumab plus paclitaxel.
Ook is het de vraag of atezolizumab plus chemotherapie effectief is in de neoadjuvante setting. De gerandomiseerde fase 3-IMpassion031-studie onderzocht de uitkomsten van neoadjuvante behandeling met chemotherapie plus atezolizumab versus chemotherapie plus placebo bij patiënten met stadium I-III-TNBC, waarbij de atezolizumabarm ook adjuvant nog een jaar atezolizumab kreeg. De neoadjuvante chemotherapie bestond uit twaalf weken nab-paclitaxel gevolgd door vier kuren tweewekelijks doxorubicine plus cyclofosfamide. De primaire uitkomstmaat was het percentage pathologische complete respons (pCR). Na twintig maanden bleek de pCR in de algehele studiepopulatie 57,6% in de atezolizumabarm versus 41,1% in de placeboarm.6 Of zich dit ook laat vertalen in een winst op de langere termijn is nog niet zeker.
Verder bleek uit onderzoek van De Jong en collega's dat stromale tumorinfiltrerende lymfocyten (sTIL’s) een prognostische waarde hebben bij TNBC. Onderzocht werd of bij patiënten jonger dan 40 jaar met pN0 TNBC die geen chemotherapie hadden ondergaan op basis van sTIL’s een subgroep geïdentificeerd kon worden waarbij chemotherapie achterwege kon worden gelaten. Het merendeel van de tumoren bleek pT1c (49%) of pT2 (39%). De dertienjaars-OS was maar liefst 93% bij patiënten met meer dan 75% sTIL’s.7 Aangezien ongeveer één op de vijf TNBC-patiënten meer dan 75% sTIL’s heeft, zou het gebruik van sTIL’s in de toekomst mogelijk bij deze groep onnodige chemotherapie kunnen voorkomen.
Referenties
1. Johnston S, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA5.
2. Mayer EL, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA12.
3. Schmid P, et al. N Engl J Med 2018;379:2108-21.
4. Emens L, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA16.
5. Miles D, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA15.
6. Harbeck N, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA11.
7. De Jong VM, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr 159O.
Podcast
Naast bovenstaande studies, bespraken prof. dr. ir. Koos van der Hoeven en dr. Agnes Jager ook nog andere studies op het gebied van borstkanker die werden gepresenteerd tijdens het ESMO Virtual Congress 2020. Zo gaat Jager in op de nieuwe resultaten van de gerandomiseerde fase 3-SOLAR-1-studie die behandeling met alpelisib plus fulvestrant vergeleek met placebo plus fulvestrant bij patiënten met PIK3CA-gemuteerde, HR+, HER2-, gevorderde borstkanker. Ook werd er gesproken over de resultaten van de gerandomiseerde fase-3-ASCENT-studie die de werkzaamheid en veiligheid onderzocht van het nieuwe antilichaam-geneesmiddelconjugaat sacituzumab govitecan bij eerder behandelde patiënten met gemetastaseerd TNBC. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu.