Eerder behandelde patiënten met HER2-positieve, gemetastaseerde borstkanker hebben vaak een verminderde kwaliteit van leven en een beperkt aantal behandelopties. Onlangs bleek uit de gerandomiseerde fase 2-HER2CLIMB-studie dat in deze populatie de toevoeging van tucatinib aan trastuzumab plus capecitabine de progressievrije en algehele overleving verbetert. Tijdens het ESMO Virtual Congress 2020 presenteerde dr. Volkmar Mueller (Hamburg, Duitsland) de resultaten van een subanalyse van HER2CLIMB naar het effect van de triple-behandeling op de kwaliteit van leven.1 Hieruit bleek dat patiënten met HER2-positieve, gemetastaseerde borstkanker geen verminderde kwaliteit van leven ervaren door de toevoeging van tucatinib.
Patiënten met HER2-positieve (HER2+), gemetastaseerde borstkanker (mBC) die ondanks behandeling met trastuzumab, pertuzumab of trastuzumab-emtansine (T-DM1) ziekteprogressie vertonen, hebben vaak een verminderde kwaliteit van leven. Aangezien ongeveer de helft van de patiënten hersenmetastasen ontwikkelt, is er bovendien behoefte aan behandelingen met intracraniële activiteit. Uit de resultaten van de gerandomiseerde HER2CLIMB-studie bleek dat de toevoeging van tucatinib (Tuc) aan trastuzumab en capecitabine (TC) geassocieerd was met een significant verlengde progressievrije overleving (PFS) en algehele overleving (OS) bij eerder behandelde patiënten met HER2+ mBC.2 Bovendien was de drievoudige combinatie werkzaam bij zowel patiënten mét als zonder hersenmetastasen. Daarnaast was het toxiciteitsprofiel van Tuc-TC hanteerbaar en vergelijkbaar met dat van TC. Op basis van deze resultaten werd Tuc-TC in de Verenigde Staten onlangs geregistreerd als combinatietherapie bij patiënten met HER2+ mBC na progressie op één of meerdere lijnen HER2-antagonisten.
De gerandomiseerde fase 2-HER2CLIMB-studie onderzocht de werkzaamheid en veiligheid van Tuc-TC bij HER2+ mBC-patiënten met progressieve ziekte na eerdere behandeling met trastuzumab, pertuzumab of T-DM1. Hiervoor werden 612 patiënten in een ratio van 2:1 gerandomiseerd naar behandeling met Tuc-TC, dan wel placebo plus trastuzumab en capecitabine (PTC). De primaire uitkomstmaat was de PFS. Een belangrijke secundaire uitkomstmaat was de OS. Uit eerder gepubliceerde resultaten van de primaire analyse bleek het risico op ziekteprogressie 46% lager met Tuc-TC dan in de controlearm.2 Het risico op overlijden in zowel de algehele populatie als in de patiëntenpopulatie met hersenmetastasen (n=291) was respectievelijk 34% en 52% lager met Tuc-TC dan met PTC. Ziekenhuisopname vanwege bijwerkingen was nodig bij 21% van de patiënten in de Tuc-TC-arm versus 23% van de patiënten in de controlearm.
Kwaliteit van leven
Tijdens het ESMO Virtual Congress 2020 presenteerde Volkmar Mueller de resultaten van een subanalyse van de HER2CLIMB-studie waarin het effect van Tuc-TC op de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven (HRQoL) werd onderzocht. Hiervoor werden gegevens vóór, tijdens en dertig dagen na behandeling verzameld op basis van de EQ-5D-5L-vragenlijst met vragen over vijf gezondheidsgerelateerde dimensies: mobiliteit, pijn, depressie, mogelijkheid tot dagelijkse activiteiten en zelfzorg. De HRQoL kon worden bepaald bij 218/410 patiënten in de Tuc-TC-arm en bij 113/202 patiënten in de controlearm.1 Ongeveer de helft van de patiënten uit beide behandelarmen hadden hersenmetastasen. Uit de resultaten bleek dat de HRQoL werd behouden tijdens behandeling met tucatinib en vergelijkbaar was tussen beide behandelarmen. Mueller: “Deze resultaten bij patiënten met HER2+ mBC laten zien dat de toevoeging van tucatinib aan trastuzumab plus capecitabine geassocieerd is met een aanzienlijke werkzaamheid, terwijl de HRQoL behouden blijft ongeacht de aanwezigheid van hersenmetastasen.”
Referenties
1. Mueller V, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr 275O.
2. Murthy RK, et al. N Engl J Med 2020;382:597-609.
Carmen Paus, MSc, medical writer
Oncologie Up-to-date 2020 vol 11 nummer 6
Commentaar dr. Agnes Jager, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam
Tijdens het ESMO Virtual Congress 2020 was er belangrijk nieuws over de behandeling van mammacarcinoom. Zo werden er nieuwe inzichten gedeeld over CDK4/6-remmers in de adjuvante setting bij HR+, HER2- mammacarcinoom. Uit de interimanalyse van de fase 3-monarchE-studie bleek dat de toevoeging van abemaciclib aan endocriene therapie geassocieerd was met een verbeterde invasieve-ziektevrije overleving (IDFS) bij patiënten met HR+, HER2-, klierpositief, hoog-risico mammacarcinoom.1 Bij een mediane follow-up van 15,5 maanden was de tweejaars-IDFS 92,2% in de abemaciclibarm versus 88,7% in de controlearm. Er is geen nieuwe toxiciteit aan het licht gekomen van de combinatie van abemaciclib met endocriene therapie. Hoewel resultaten van een langere follow-up nodig zijn om de werkzaamheid en veiligheid van abemaciclib plus endocriene therapie te bepalen, zijn deze preliminaire resultaten van monarchE veelbelovend voor de behandeling van HR+, HER2- hoog-risico mammacarcinoom.
Opmerkelijk waren de resultaten van een soortgelijk opgezette gerandomiseerde fase 3-studie, de PALLAS-trial, die lieten zien dat de toevoeging van palbociclib aan endocriene therapie niet geassocieerd was met een significante verbetering van de IDFS bij patiënten met stadium II/III HR+, HER2- mammacarcinoom.2 Opvallend is dat een groot percentage van de patiënten de studieduur van twee jaar niet volbracht vanwege toxiciteit.
Verder werden de resultaten gepresenteerd van de IMpassion130- en 131-studies waarin de toevoeging van atezolizumab aan eerstelijnschemotherapie werd onderzocht bij patiënten met triple-negatieve borstkanker (TNBC). Uit eerder gepubliceerde resultaten van de gerandomiseerde fase 3-IMpassion130-studie bleek dat de toevoeging van atezolizumab aan eerstelijnsbehandeling met nab-paclitaxel was geassocieerd met een verlengde progressievrije overleving (PFS) bij patiënten met TNBC.3 Nu blijkt uit de finale analyse dat de toevoeging van atezolizumab niet geassocieerd was met een verbeterde algehele overleving (OS) in de intention-to-treatpopulatie. Atezolizumab bleek echter wel een aanzienlijk voordeel te bieden in de OS bij de PD-L1-positieve subpopulatie. In deze subgroep was de driejaars-OS 36% met atezolizumab plus nab-paclitaxel versus 22% met placebo plus nab-paclitaxel.4
In een vergelijkbare setting en patiëntenpopulatie als de IMpassion130-studie, onderzocht de IMpassion131-studie de werkzaamheid van atezolizumab plus paclitaxel bij patiënten met TNBC. Opmerkelijk was dat de interimanalyse geen PFS-voordeel aantoonde bij toevoeging van atezolizumab aan paclitaxel.5 Op dit moment is het onduidelijk of het verschil in uitkomst tussen de IMpassion130- en 131-studies op toeval berust of te wijten is aan het type chemotherapie of het gebruik aan corticosteroïden. De follow-upresultaten van de IMpassion131-studie inclusief het translationele onderzoek zullen hopelijk meer uitsluitsel geven over de werkzaamheid van atezolizumab plus paclitaxel.
Ook is het de vraag of atezolizumab plus chemotherapie effectief is in de neoadjuvante setting. De gerandomiseerde fase 3-IMpassion031-studie onderzocht de uitkomsten van neoadjuvante behandeling met chemotherapie plus atezolizumab versus chemotherapie plus placebo bij patiënten met stadium I-III-TNBC, waarbij de atezolizumabarm ook adjuvant nog een jaar atezolizumab kreeg. De neoadjuvante chemotherapie bestond uit twaalf weken nab-paclitaxel gevolgd door vier kuren tweewekelijks doxorubicine plus cyclofosfamide. De primaire uitkomstmaat was het percentage pathologische complete respons (pCR). Na twintig maanden bleek de pCR in de algehele studiepopulatie 57,6% in de atezolizumabarm versus 41,1% in de placeboarm.6 Of zich dit ook laat vertalen in een winst op de langere termijn is nog niet zeker.
Verder bleek uit onderzoek van De Jong en collega's dat stromale tumorinfiltrerende lymfocyten (sTIL’s) een prognostische waarde hebben bij TNBC. Onderzocht werd of bij patiënten jonger dan 40 jaar met pN0 TNBC die geen chemotherapie hadden ondergaan op basis van sTIL’s een subgroep geïdentificeerd kon worden waarbij chemotherapie achterwege kon worden gelaten. Het merendeel van de tumoren bleek pT1c (49%) of pT2 (39%). De dertienjaars-OS was maar liefst 93% bij patiënten met meer dan 75% sTIL’s.7 Aangezien ongeveer één op de vijf TNBC-patiënten meer dan 75% sTIL’s heeft, zou het gebruik van sTIL’s in de toekomst mogelijk bij deze groep onnodige chemotherapie kunnen voorkomen.
Referenties
1. Johnston S, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA5.
2. Mayer EL, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA12.
3. Schmid P, et al. N Engl J Med 2018;379:2108-21.
4. Emens L, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA16.
5. Miles D, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA15.
6. Harbeck N, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA11.
7. De Jong VM, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr 159O.
Podcast
Naast bovenstaande studies, bespraken prof. dr. ir. Koos van der Hoeven en dr. Agnes Jager ook nog andere studies op het gebied van borstkanker die werden gepresenteerd tijdens het ESMO Virtual Congress 2020. Zo gaat Jager in op de nieuwe resultaten van de gerandomiseerde fase 3-SOLAR-1-studie die behandeling met alpelisib plus fulvestrant vergeleek met placebo plus fulvestrant bij patiënten met PIK3CA-gemuteerde, HR+, HER2-, gevorderde borstkanker. Ook werd er gesproken over de resultaten van de gerandomiseerde fase-3-ASCENT-studie die de werkzaamheid en veiligheid onderzocht van het nieuwe antilichaam-geneesmiddelconjugaat sacituzumab govitecan bij eerder behandelde patiënten met gemetastaseerd TNBC. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu.