In de neoadjuvante setting onderzoekt de fase 3-IMpassion031-studie de uitkomst van atezolizumab versus placebo, in combinatie met chemotherapie, bij patiënten met stadium I-III, triple-negatieve borstkanker. De eerste resultaten, die op het ESMO Virtual Congress 2020 gepresenteerd werden door prof. dr. Nadia Harbeck (München, Duitsland), laten zien dat atezolizumab het percentage pathologisch complete respons verbeterde in zowel de intention-to-treatpopulatie als de PD-L1-positieve subgroep.1 Daarnaast was de toevoeging van atezolizumab aan de neoadjuvante chemotherapie slechts geassocieerd met een licht verhoogde toxiciteit.
Bij patiënten met PD-L1-positieve, inoperabele, gevorderde, triple-negatieve borstkanker (TNBC) liet de fase 3-IMpassion130-studie zien dat de toevoeging van atezolizumab aan eerstelijns nab-paclitaxel geassocieerd is met een verbeterde progressievrije en algehele overleving (PFS en OS) en een draaglijk toxiciteitsprofiel.2,3
Tegelijkertijd onderzocht de gerandomiseerde, dubbelblinde fase 3-IMpassion031-studie de uitkomst van neoadjuvante behandeling met atezolizumab plus chemotherapie versus placebo plus chemotherapie bij patiënten met stadium I-III-TNBC. Hierbij bestond de neoadjuvante chemotherapie uit twaalf weken nab-paclitaxel gevolgd door acht weken doxorubicine plus cyclofosfamide. Na chirurgie werden de patiënten in de atezolizumabarm behandeld met elf doses atezolizumab, terwijl de patiënten in de placeboarm werden geobserveerd. In deze adjuvante setting waren andere standaardbehandelingen toegestaan. De coprimaire uitkomstmaten waren het percentage pathologisch complete respons (pCR) in de intention-to-treat (ITT)-populatie en de PD-L1-positieve subgroep na de neoadjuvante behandeling. Secundaire uitkomstmaten waren onder andere de gebeurtenisvrije overleving (EFS), de ziektevrije overleving (DFS), OS en de veiligheid.
Verbeterde pCR
Analyse van de pCR in de ITT-populatie liet zien dat deze significant was verbeterd in de atezolizumabarm vergeleken met de placeboarm: 57,6% versus 41,1% (p=0,0044).1 “Ook in de PD-L1-positieve populatie was de toevoeging van atezolizumab aan neoadjuvante chemotherapie geassocieerd met een significant verbeterde pCR. Deze was 68,8% in de atezolizumabarm en 49,3% in de placeboarm. De p-waarde van 0,021 was echter onvoldoende voor de benodigde statistische significantie. Ook in de PD-L1-negatieve subgroep verbeterde atezolizumab de pCR: 47,7% versus 34,4% in de placeboarm. Verder was het pCR-voordeel van atezolizumab aanwezig in alle klinisch relevante subgroepen van de ITT-populatie. Hoewel de resultaten nog onvoldoende matuur zijn, was er ook een trend zichtbaar dat atezolizumab vergeleken met placebo de EFS (HR 0,76), DFS (HR 0,74) en OS (HR 0,69) verbeterde”, aldus Nadia Harbeck.
Uit de analyse van de toxiciteit bleek dat atezolizumab versus placebo geassocieerd was met een iets hoger percentage behandelingsgerelateerde graad 3/4-bijwerkingen: 56,7% versus 53,3%. Harbeck: “In de neoadjuvante fase waren de bijwerkingen vooral gerelateerd aan de chemotherapie. De frequentste graad 3/4-bijwerkingen waren vooral van hematologische aard: neutropenie (23,3% in de atezolizumabarm versus 21,6% in de placeboarm), een verlaagd aantal neutrofielen (12,2% versus 11,4%) en febriele neutropenie (11,0% versus 9,0%). Met 9,8% in de atezolizumabarm en 7,8% in de placeboarm was febriele neutropenie ook de meest voorkomende ernstige bijwerking. Hooggradige, immuungerelateerde bijwerkingen waren zeer zeldzaam en er werden geen onverwachte bijwerkingen gezien.”
Referenties
1. Harbeck N, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA11.
2. Schmid P, et al. N Engl J Med 2018;379:2108-21.
3. Emens L, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA16.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Congres Up-to-date vol 5 nummer 3
What do you want to do ?
New mailCopy
What do you want to do ?
New mailCopy
Commentaar dr. Agnes Jager, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam
Tijdens het ESMO Virtual Congress 2020 was er belangrijk nieuws over de behandeling van mammacarcinoom. Zo werden er nieuwe inzichten gedeeld over CDK4/6-remmers in de adjuvante setting bij HR+, HER2- mammacarcinoom. Uit de interimanalyse van de fase 3-monarchE-studie bleek dat de toevoeging van abemaciclib aan endocriene therapie geassocieerd was met een verbeterde invasieve-ziektevrije overleving (IDFS) bij patiënten met HR+, HER2-, klierpositief, hoog-risico mammacarcinoom.1 Bij een mediane follow-up van 15,5 maanden was de tweejaars-IDFS 92,2% in de abemaciclibarm versus 88,7% in de controlearm. Er is geen nieuwe toxiciteit aan het licht gekomen van de combinatie van abemaciclib met endocriene therapie. Hoewel resultaten van een langere follow-up nodig zijn om de werkzaamheid en veiligheid van abemaciclib plus endocriene therapie te bepalen, zijn deze preliminaire resultaten van monarchE veelbelovend voor de behandeling van HR+, HER2- hoog-risico mammacarcinoom.
Opmerkelijk waren de resultaten van een soortgelijk opgezette gerandomiseerde fase 3-studie, de PALLAS-trial, die lieten zien dat de toevoeging van palbociclib aan endocriene therapie niet geassocieerd was met een significante verbetering van de IDFS bij patiënten met stadium II/III HR+, HER2- mammacarcinoom.2 Opvallend is dat een groot percentage van de patiënten de studieduur van twee jaar niet volbracht vanwege toxiciteit.
Verder werden de resultaten gepresenteerd van de IMpassion130- en 131-studies waarin de toevoeging van atezolizumab aan eerstelijnschemotherapie werd onderzocht bij patiënten met triple-negatieve borstkanker (TNBC). Uit eerder gepubliceerde resultaten van de gerandomiseerde fase 3-IMpassion130-studie bleek dat de toevoeging van atezolizumab aan eerstelijnsbehandeling met nab-paclitaxel was geassocieerd met een verlengde progressievrije overleving (PFS) bij patiënten met TNBC.3 Nu blijkt uit de finale analyse dat de toevoeging van atezolizumab niet geassocieerd was met een verbeterde algehele overleving (OS) in de intention-to-treatpopulatie. Atezolizumab bleek echter wel een aanzienlijk voordeel te bieden in de OS bij de PD-L1-positieve subpopulatie. In deze subgroep was de driejaars-OS 36% met atezolizumab plus nab-paclitaxel versus 22% met placebo plus nab-paclitaxel.4
In een vergelijkbare setting en patiëntenpopulatie als de IMpassion130-studie, onderzocht de IMpassion131-studie de werkzaamheid van atezolizumab plus paclitaxel bij patiënten met TNBC. Opmerkelijk was dat de interimanalyse geen PFS-voordeel aantoonde bij toevoeging van atezolizumab aan paclitaxel.5 Op dit moment is het onduidelijk of het verschil in uitkomst tussen de IMpassion130- en 131-studies op toeval berust of te wijten is aan het type chemotherapie of het gebruik aan corticosteroïden. De follow-upresultaten van de IMpassion131-studie inclusief het translationele onderzoek zullen hopelijk meer uitsluitsel geven over de werkzaamheid van atezolizumab plus paclitaxel.
Ook is het de vraag of atezolizumab plus chemotherapie effectief is in de neoadjuvante setting. De gerandomiseerde fase 3-IMpassion031-studie onderzocht de uitkomsten van neoadjuvante behandeling met chemotherapie plus atezolizumab versus chemotherapie plus placebo bij patiënten met stadium I-III-TNBC, waarbij de atezolizumabarm ook adjuvant nog een jaar atezolizumab kreeg. De neoadjuvante chemotherapie bestond uit twaalf weken nab-paclitaxel gevolgd door vier kuren tweewekelijks doxorubicine plus cyclofosfamide. De primaire uitkomstmaat was het percentage pathologische complete respons (pCR). Na twintig maanden bleek de pCR in de algehele studiepopulatie 57,6% in de atezolizumabarm versus 41,1% in de placeboarm.6 Of zich dit ook laat vertalen in een winst op de langere termijn is nog niet zeker.
Verder bleek uit onderzoek van De Jong en collega's dat stromale tumorinfiltrerende lymfocyten (sTIL’s) een prognostische waarde hebben bij TNBC. Onderzocht werd of bij patiënten jonger dan 40 jaar met pN0 TNBC die geen chemotherapie hadden ondergaan op basis van sTIL’s een subgroep geïdentificeerd kon worden waarbij chemotherapie achterwege kon worden gelaten. Het merendeel van de tumoren bleek pT1c (49%) of pT2 (39%). De dertienjaars-OS was maar liefst 93% bij patiënten met meer dan 75% sTIL’s.7 Aangezien ongeveer één op de vijf TNBC-patiënten meer dan 75% sTIL’s heeft, zou het gebruik van sTIL’s in de toekomst mogelijk bij deze groep onnodige chemotherapie kunnen voorkomen.
Referenties
1. Johnston S, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA5.
2. Mayer EL, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA12.
3. Schmid P, et al. N Engl J Med 2018;379:2108-21.
4. Emens L, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA16.
5. Miles D, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA15.
6. Harbeck N, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA11.
7. De Jong VM, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr 159O.
Podcast
Naast bovenstaande studies, bespraken prof. dr. ir. Koos van der Hoeven en dr. Agnes Jager ook nog andere studies op het gebied van borstkanker die werden gepresenteerd tijdens het ESMO Virtual Congress 2020. Zo gaat Jager in op de nieuwe resultaten van de gerandomiseerde fase 3-SOLAR-1-studie die behandeling met alpelisib plus fulvestrant vergeleek met placebo plus fulvestrant bij patiënten met PIK3CA-gemuteerde, HR+, HER2-, gevorderde borstkanker. Ook werd er gesproken over de resultaten van de gerandomiseerde fase-3-ASCENT-studie die de werkzaamheid en veiligheid onderzocht van het nieuwe antilichaam-geneesmiddelconjugaat sacituzumab govitecan bij eerder behandelde patiënten met gemetastaseerd TNBC. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu.
What do you want to do ?
New mailCopy