De gerandomiseerde fase 3-PALLAS-studie onderzocht de uitkomst van palbociclib plus endocriene therapie versus endocriene therapie alleen bij patiënten met hormoonreceptor-positieve, HER2-negatieve borstkanker van stadium II en III. Uit de resultaten die dr. Erica Mayer (Boston, Verenigde Staten) presenteerde op het ESMO Virtual Congress 2020 blijkt echter dat de toevoeging van palbociclib aan endocriene therapie niet geassocieerd is met een significant verbeterde invasieve-ziektevrije overleving en overleving zonder recidieven op afstand.1 Daarnaast verhoogde palbociclib de toxiciteit van de adjuvante behandeling.
In combinatie met endocriene therapie zijn verschillende CDK4/6-remmers, waaronder palbociclib, geregistreerd voor de behandeling van hormoonreceptor-positieve (HR+), HER2-negatieve (HER2-), gevorderde borstkanker. Bij patiënten met vroeg-stadium (II-III), HR+, HER2- borstkanker onderzocht de gerandomiseerde, open-label fase 3-PALLAS-studie de uitkomst van adjuvante behandeling met palbociclib (twee jaar) plus endocriene therapie versus endocriene therapie alleen. Endocriene therapie bestond uit een aromataseremmer of tamoxifen, met of zonder LHRH-agonist. De patiënten werden gestratificeerd naar stadium, eerdere behandeling met chemotherapie, leeftijd en geografische regio. De primaire uitkomstmaat was de invasieve-ziektevrije overleving (IDFS). Secundaire uitkomstmaten waren onder andere de recidiefvrije overleving (locoregionaal en op afstand (DRFS)), de algehele overleving en de veiligheid.
Geen verbetering
Van de 5.760 gerandomiseerde patiënten had 58,7% een verhoogd risico wegens de betrokkenheid van minimaal vier lymfeklieren dan wel één tot drie lymfeklieren met T3/T4 en/of graad 3-ziekte. “Behandelingsgerelateerde bijwerkingen (TRAE’s) kwamen voor bij 99,4% van de patiënten in de palbociclibarm en 88,6% van de patiënten in de controlearm. Er werd geen onverwachte toxiciteit geconstateerd en er overleden geen patiënten als gevolg van een TRAE. Wel kwamen vrijwel alle bijwerkingen (elke graad), waaronder vermoeidheid, hematologische bijwerkingen en diarree, vaker voor in de palbociclibarm vergeleken met de controlearm. Daarnaast was graad 3/4-neutropenie een vaak voorkomende bijwerking in de palbociclibarm: 61,3% versus 0,4% in de controlearm. Febriele neutropenie kwam echter weinig voor na behandeling met palbociclib plus endocriene therapie”, aldus Erica Mayer.
Na een mediane follow-up van 23,7 maanden was de toevoeging van palbociclib aan endocriene therapie niet geassocieerd met een verbeterde IDFS of DRFS. Mayer: “De driejaars-IDFS was 88,2% in de palbociclibarm en 88,5% in de controlearm. In deze armen was de driejaars-DRFS respectievelijk 89,3% en 90,7%. Ook in de subgroepanalyse werden geen verschillen tussen beide behandelingen gevonden.” Mayer vertelt verder dat hoewel het buiten-protocol stopzetten van de behandeling met palbociclib actief werd ontmoedigd, ten tijde van de data cut-off slechts 32,3% van de patiënten de twee jaar behandeling met palbociclib had volbracht en 42,2% van de patiënten voortijdig met de remmer was gestopt. “In de meeste gevallen werd de behandeling met palbociclib, ondanks dosisreducties, gestopt wegens bijwerkingen (64,2%). Endocriene therapie werd vroegtijdig gestopt bij 6,9% van de patiënten in de palbociclibarm en 6,3% in de controlearm.”
Referentie
1. Mayer EL, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA12.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Congres Up-to-date vol 5 nummer 3
What do you want to do ?
New mailCopy
What do you want to do ?
New mailCopy
Commentaar dr. Agnes Jager, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam
Tijdens het ESMO Virtual Congress 2020 was er belangrijk nieuws over de behandeling van mammacarcinoom. Zo werden er nieuwe inzichten gedeeld over CDK4/6-remmers in de adjuvante setting bij HR+, HER2- mammacarcinoom. Uit de interimanalyse van de fase 3-monarchE-studie bleek dat de toevoeging van abemaciclib aan endocriene therapie geassocieerd was met een verbeterde invasieve-ziektevrije overleving (IDFS) bij patiënten met HR+, HER2-, klierpositief, hoog-risico mammacarcinoom.1 Bij een mediane follow-up van 15,5 maanden was de tweejaars-IDFS 92,2% in de abemaciclibarm versus 88,7% in de controlearm. Er is geen nieuwe toxiciteit aan het licht gekomen van de combinatie van abemaciclib met endocriene therapie. Hoewel resultaten van een langere follow-up nodig zijn om de werkzaamheid en veiligheid van abemaciclib plus endocriene therapie te bepalen, zijn deze preliminaire resultaten van monarchE veelbelovend voor de behandeling van HR+, HER2- hoog-risico mammacarcinoom.
Opmerkelijk waren de resultaten van een soortgelijk opgezette gerandomiseerde fase 3-studie, de PALLAS-trial, die lieten zien dat de toevoeging van palbociclib aan endocriene therapie niet geassocieerd was met een significante verbetering van de IDFS bij patiënten met stadium II/III HR+, HER2- mammacarcinoom.2 Opvallend is dat een groot percentage van de patiënten de studieduur van twee jaar niet volbracht vanwege toxiciteit.
Verder werden de resultaten gepresenteerd van de IMpassion130- en 131-studies waarin de toevoeging van atezolizumab aan eerstelijnschemotherapie werd onderzocht bij patiënten met triple-negatieve borstkanker (TNBC). Uit eerder gepubliceerde resultaten van de gerandomiseerde fase 3-IMpassion130-studie bleek dat de toevoeging van atezolizumab aan eerstelijnsbehandeling met nab-paclitaxel was geassocieerd met een verlengde progressievrije overleving (PFS) bij patiënten met TNBC.3 Nu blijkt uit de finale analyse dat de toevoeging van atezolizumab niet geassocieerd was met een verbeterde algehele overleving (OS) in de intention-to-treatpopulatie. Atezolizumab bleek echter wel een aanzienlijk voordeel te bieden in de OS bij de PD-L1-positieve subpopulatie. In deze subgroep was de driejaars-OS 36% met atezolizumab plus nab-paclitaxel versus 22% met placebo plus nab-paclitaxel.4
In een vergelijkbare setting en patiëntenpopulatie als de IMpassion130-studie, onderzocht de IMpassion131-studie de werkzaamheid van atezolizumab plus paclitaxel bij patiënten met TNBC. Opmerkelijk was dat de interimanalyse geen PFS-voordeel aantoonde bij toevoeging van atezolizumab aan paclitaxel.5 Op dit moment is het onduidelijk of het verschil in uitkomst tussen de IMpassion130- en 131-studies op toeval berust of te wijten is aan het type chemotherapie of het gebruik aan corticosteroïden. De follow-upresultaten van de IMpassion131-studie inclusief het translationele onderzoek zullen hopelijk meer uitsluitsel geven over de werkzaamheid van atezolizumab plus paclitaxel.
Ook is het de vraag of atezolizumab plus chemotherapie effectief is in de neoadjuvante setting. De gerandomiseerde fase 3-IMpassion031-studie onderzocht de uitkomsten van neoadjuvante behandeling met chemotherapie plus atezolizumab versus chemotherapie plus placebo bij patiënten met stadium I-III-TNBC, waarbij de atezolizumabarm ook adjuvant nog een jaar atezolizumab kreeg. De neoadjuvante chemotherapie bestond uit twaalf weken nab-paclitaxel gevolgd door vier kuren tweewekelijks doxorubicine plus cyclofosfamide. De primaire uitkomstmaat was het percentage pathologische complete respons (pCR). Na twintig maanden bleek de pCR in de algehele studiepopulatie 57,6% in de atezolizumabarm versus 41,1% in de placeboarm.6 Of zich dit ook laat vertalen in een winst op de langere termijn is nog niet zeker.
Verder bleek uit onderzoek van De Jong en collega's dat stromale tumorinfiltrerende lymfocyten (sTIL’s) een prognostische waarde hebben bij TNBC. Onderzocht werd of bij patiënten jonger dan 40 jaar met pN0 TNBC die geen chemotherapie hadden ondergaan op basis van sTIL’s een subgroep geïdentificeerd kon worden waarbij chemotherapie achterwege kon worden gelaten. Het merendeel van de tumoren bleek pT1c (49%) of pT2 (39%). De dertienjaars-OS was maar liefst 93% bij patiënten met meer dan 75% sTIL’s.7 Aangezien ongeveer één op de vijf TNBC-patiënten meer dan 75% sTIL’s heeft, zou het gebruik van sTIL’s in de toekomst mogelijk bij deze groep onnodige chemotherapie kunnen voorkomen.
Referenties
1. Johnston S, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA5.
2. Mayer EL, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA12.
3. Schmid P, et al. N Engl J Med 2018;379:2108-21.
4. Emens L, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA16.
5. Miles D, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA15.
6. Harbeck N, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA11.
7. De Jong VM, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr 159O.
Podcast
Naast bovenstaande studies, bespraken prof. dr. ir. Koos van der Hoeven en dr. Agnes Jager ook nog andere studies op het gebied van borstkanker die werden gepresenteerd tijdens het ESMO Virtual Congress 2020. Zo gaat Jager in op de nieuwe resultaten van de gerandomiseerde fase 3-SOLAR-1-studie die behandeling met alpelisib plus fulvestrant vergeleek met placebo plus fulvestrant bij patiënten met PIK3CA-gemuteerde, HR+, HER2-, gevorderde borstkanker. Ook werd er gesproken over de resultaten van de gerandomiseerde fase-3-ASCENT-studie die de werkzaamheid en veiligheid onderzocht van het nieuwe antilichaam-geneesmiddelconjugaat sacituzumab govitecan bij eerder behandelde patiënten met gemetastaseerd TNBC. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu.
What do you want to do ?
New mailCopy