Om meer duidelijkheid te krijgen in de optimale behandelsequentie bij niet eerder behandeld, BRAF-gemuteerd, gevorderd melanoom onderzocht de fase 2-SECOMBIT-studie drie verschillende sequenties op basis van BRAF-, MEK- en immuuncheckpointremmers. Tijdens het ESMO Virtual Congress 2020 presenteerde prof. dr. Paolo Ascierto (Napoli, Italië) de eerste resultaten van de werkzaamheid en toxiciteit van de drie behandelsequenties.1
Dankzij de effectiviteit en veiligheid van immunotherapie en doelgerichte therapie met BRAF- en MEK-remmers is de prognose van patiënten met gemetastaseerd melanoom aanzienlijk verbetert. Er is momenteel echter geen overtuigend bewijs van en consensus over de optimale sequentie van deze behandelopties bij specifieke patiëntenpopulaties.
De gerandomiseerde fase 2-SECOMBIT-studie bepaalt de uitkomst van drie verschillende behandelsequenties bij niet eerder behandelde patiënten met BRAF V600-gemuteerd, gevorderd melanoom. “In arm A werden de patiënten behandeld met encorafenib plus binimetinib en werd bij progressieve ziekte overgestapt naar ipilimumab plus nivolumab. In arm B werd deze sequentie omgedraaid en in arm C werden de patiënten acht weken behandeld met encorafenib plus binimetinib en vervolgens met ipilimumab plus nivolumab. Bij progressie werden de patiënten opnieuw behandeld met encorafenib plus binimetinib. De patiënten werden onder andere gestratificeerd naar ziektestadium”, vertelt Paolo Ascierto. De primaire uitkomstmaat was de algehele overleving (OS). Belangrijke secundaire uitkomstmaten waren de progressievrije overleving (PFS), de tijd tot tweede progressie, het objectieve responspercentage (ORR) en de toxiciteit.
Uitkomst
Over het algemeen waren de drie studiearmen met elkaar in balans. In arm B was het percentage mannen echter lager dan in de andere armen: 48% versus 61%. Daarnaast verschilden de armen enigszins qua LDH-niveau en het aantal metastaselokalisaties.
Ascierto: “Bij een mediane follow-up van 17,5 maanden was de mediane PFS in arm A (n=69), B (n=71) en C (n=69) respectievelijk 15,8, 7,2 en 11,4 maanden. De mediane PFS in arm B was korter dan verwacht en kan misschien verklaard worden door het grotere aantal patiënten met een verhoogd LDH-niveau. De tweejaars-PFS was vergelijkbaar in de drie armen: 35% in arm A, 38% in arm B en 39% in arm C. Verder was de beste ORR in de drie armen respectievelijk 82,6%, 45,1% en 78,3%. Het completeresponspercentage was respectievelijk 21,7%, 15,5% en 29,0%. De mediane responsduur was 17,8 maanden in arm A, werd niet bereikt in arm B en was 9,8 maanden in arm C. Verder valt op de patiënten in arm B een duurzamere respons hadden dan de patiënten in de twee andere armen: het tweejaars duurzameresponspercentage was 69,9%in arm B versus 34,2% in arm A en 33,7% in arm C. De eerste OS-resultaten worden in de tweede helft van 2021 verwacht.”
Een analyse van de toxiciteit laat zien dat in de armen A, B en C behandelingsgerelateerde bijwerkingen (TRAE’s) voorkwamen bij respectievelijk 77%, 83% en 81% van de patiënten. “Graad 3- of 4-TRAE’s werden geconstateerd bij respectievelijk 28%, 54% en 32% van de patiënten. TRAE’s leidden tot stopzetting van de behandeling bij 10%, 11% en 4% van de patiënten. Geen van de patiënten overleed aan een TRAE. Tussen de drie behandelingen werden geen opvallende verschillen gevonden in het soort bijwerkingen, met de uitzondering van koorts van elke graad, wat vaker voorkwam in arm C: 29% vergeleken met 10% in arm A en 13% in arm B”, aldus Ascierto.
Referentie
1. Ascierto PA, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA45.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer