Abemaciclib in combinatie met endocriene therapie is een geregistreerde behandeling bij patiënten met gevorderd, HR-positief, HER2-negatief mammacarcinoom. Tijdens het ESMO Virtual Congress 2020 bleek uit de resultaten van de fase 3-monarchE-studie, die werden gepresenteerd door prof. dr. Stephen Johnston (Londen, Verenigd Koninkrijk), dat toevoeging van abemaciclib aan adjuvante endocriene therapie ook bij vroeg-stadium borstkanker geassocieerd is met een verbeterde uitkomst.
Ongeveer 20% van de patiënten met vroeg-stadium, HR-positief (HR+), HER2-negatief (HER2-) mammacarcinoom krijgt binnen tien jaar na standaardbehandeling een recidief.1 Het risico op recidief is groter bij patiënten met hoog-risico klinische en/of pathologische kenmerken, met name tijdens de eerste jaren na adjuvante endocriene therapie.
Abemaciclib is een orale CDK4/6-remmer die in combinatie met endocriene therapie geregistreerd is als eerste- en laterelijnsbehandeling bij patiënten met HR+, HER2-, gevorderde borstkanker. Nu vergelijkt men in de gerandomiseerde fase 3-monarchE-studie de uitkomst van adjuvante behandeling met abemaciclib plus endocriene therapie versus endocriene therapie alleen bij patiënten met vroeg-stadium, HR+, HER2-, klierpositief, hoog-risico mammacarcinoom. (Neo)adjuvante behandeling met chemotherapie was toegestaan. De patiënten werden gestratificeerd naar menopauzale status, eerdere behandeling met chemotherapie en regio. De primaire uitkomstmaat was de invasieve-ziektevrije overleving (IDFS). Secundaire uitkomstmaten waren onder andere de relaps-op-afstandvrije overleving (DRFS), de algehele overleving en de toxiciteit.
Verbeterde IDFS
In totaal werden in monarchE 5.637 patiënten uit 38 landen 1:1 gerandomiseerd naar de abemaciclib- of controlearm.2 “De resultaten laten zien dat de toevoeging van abemaciclib aan standaard endocriene therapie geassocieerd was met een significant verbeterde IDFS (HR 0,75; 95% BI 0,60-0,93; p=0,010), overeenkomend met een 25% lager risico op recidiverende, invasieve ziekte. De tweejaars-IDFS was 92,2% in de abemaciclibarm en 88,7% in de controlearm. Daarnaast was ook de DRFS significant verbeterd door de toevoeging van abemaciclib (HR 0,72; 95% BI 0,56-0,92; p=0,009), met een tweejaars-DRFS van 93,6% in de abemaciclibarm en 90,3% in de controlearm. Behandeling met abemaciclib was met name geassocieerd met een vermindering van het aantal patiënten met botmetastasen (n=32 in de abemaciclibarm versus 81 in de controlearm) en levermetastasen (29 versus 42). Verder kwam het toxiciteitsprofiel van de combinatiebehandeling overeen met de eerder gevonden profielen van abemaciclib en endocriene therapie. Diarree was de meest frequente bijwerking in de abemaciclibarm, maar deze was hanteerbaar met diarreeremmers en dosisvermindering”, aldus Stephen Johnston.
Volgens prof. dr. Giuseppe Curigliano (Milaan, Italië), die de presentatie bediscussieerde, laten de resultaten overtuigend zien dat de toevoeging van abemaciclib aan endocriene therapie geassocieerd is met een verbeterde IDFS bij patiënten met vroeg-stadium, HR+, HER2-, hoog-risico borstkanker. Hoewel hij benadrukt dat een langere follow-up nodig is, denkt hij dat de resultaten in de toekomst kunnen leiden tot verandering in het klinisch handelen.
Referenties
1. Early Breast Cancer Trialists' Collaborative Group (EBCTCG). Lancet 2015;386:1341-52.
2. Johnston S, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA5.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Congres Up-to-date vol 5 nummer 3
Commentaar dr. Agnes Jager, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam
Tijdens het ESMO Virtual Congress 2020 was er belangrijk nieuws over de behandeling van mammacarcinoom. Zo werden er nieuwe inzichten gedeeld over CDK4/6-remmers in de adjuvante setting bij HR+, HER2- mammacarcinoom. Uit de interimanalyse van de fase 3-monarchE-studie bleek dat de toevoeging van abemaciclib aan endocriene therapie geassocieerd was met een verbeterde invasieve-ziektevrije overleving (IDFS) bij patiënten met HR+, HER2-, klierpositief, hoog-risico mammacarcinoom.1 Bij een mediane follow-up van 15,5 maanden was de tweejaars-IDFS 92,2% in de abemaciclibarm versus 88,7% in de controlearm. Er is geen nieuwe toxiciteit aan het licht gekomen van de combinatie van abemaciclib met endocriene therapie. Hoewel resultaten van een langere follow-up nodig zijn om de werkzaamheid en veiligheid van abemaciclib plus endocriene therapie te bepalen, zijn deze preliminaire resultaten van monarchE veelbelovend voor de behandeling van HR+, HER2- hoog-risico mammacarcinoom.
Opmerkelijk waren de resultaten van een soortgelijk opgezette gerandomiseerde fase 3-studie, de PALLAS-trial, die lieten zien dat de toevoeging van palbociclib aan endocriene therapie niet geassocieerd was met een significante verbetering van de IDFS bij patiënten met stadium II/III HR+, HER2- mammacarcinoom.2 Opvallend is dat een groot percentage van de patiënten de studieduur van twee jaar niet volbracht vanwege toxiciteit.
Verder werden de resultaten gepresenteerd van de IMpassion130- en 131-studies waarin de toevoeging van atezolizumab aan eerstelijnschemotherapie werd onderzocht bij patiënten met triple-negatieve borstkanker (TNBC). Uit eerder gepubliceerde resultaten van de gerandomiseerde fase 3-IMpassion130-studie bleek dat de toevoeging van atezolizumab aan eerstelijnsbehandeling met nab-paclitaxel was geassocieerd met een verlengde progressievrije overleving (PFS) bij patiënten met TNBC.3 Nu blijkt uit de finale analyse dat de toevoeging van atezolizumab niet geassocieerd was met een verbeterde algehele overleving (OS) in de intention-to-treatpopulatie. Atezolizumab bleek echter wel een aanzienlijk voordeel te bieden in de OS bij de PD-L1-positieve subpopulatie. In deze subgroep was de driejaars-OS 36% met atezolizumab plus nab-paclitaxel versus 22% met placebo plus nab-paclitaxel.4
In een vergelijkbare setting en patiëntenpopulatie als de IMpassion130-studie, onderzocht de IMpassion131-studie de werkzaamheid van atezolizumab plus paclitaxel bij patiënten met TNBC. Opmerkelijk was dat de interimanalyse geen PFS-voordeel aantoonde bij toevoeging van atezolizumab aan paclitaxel.5 Op dit moment is het onduidelijk of het verschil in uitkomst tussen de IMpassion130- en 131-studies op toeval berust of te wijten is aan het type chemotherapie of het gebruik aan corticosteroïden. De follow-upresultaten van de IMpassion131-studie inclusief het translationele onderzoek zullen hopelijk meer uitsluitsel geven over de werkzaamheid van atezolizumab plus paclitaxel.
Ook is het de vraag of atezolizumab plus chemotherapie effectief is in de neoadjuvante setting. De gerandomiseerde fase 3-IMpassion031-studie onderzocht de uitkomsten van neoadjuvante behandeling met chemotherapie plus atezolizumab versus chemotherapie plus placebo bij patiënten met stadium I-III-TNBC, waarbij de atezolizumabarm ook adjuvant nog een jaar atezolizumab kreeg. De neoadjuvante chemotherapie bestond uit twaalf weken nab-paclitaxel gevolgd door vier kuren tweewekelijks doxorubicine plus cyclofosfamide. De primaire uitkomstmaat was het percentage pathologische complete respons (pCR). Na twintig maanden bleek de pCR in de algehele studiepopulatie 57,6% in de atezolizumabarm versus 41,1% in de placeboarm.6 Of zich dit ook laat vertalen in een winst op de langere termijn is nog niet zeker.
Verder bleek uit onderzoek van De Jong en collega's dat stromale tumorinfiltrerende lymfocyten (sTIL’s) een prognostische waarde hebben bij TNBC. Onderzocht werd of bij patiënten jonger dan 40 jaar met pN0 TNBC die geen chemotherapie hadden ondergaan op basis van sTIL’s een subgroep geïdentificeerd kon worden waarbij chemotherapie achterwege kon worden gelaten. Het merendeel van de tumoren bleek pT1c (49%) of pT2 (39%). De dertienjaars-OS was maar liefst 93% bij patiënten met meer dan 75% sTIL’s.7 Aangezien ongeveer één op de vijf TNBC-patiënten meer dan 75% sTIL’s heeft, zou het gebruik van sTIL’s in de toekomst mogelijk bij deze groep onnodige chemotherapie kunnen voorkomen.
Referenties
1. Johnston S, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA5.
2. Mayer EL, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA12.
3. Schmid P, et al. N Engl J Med 2018;379:2108-21.
4. Emens L, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA16.
5. Miles D, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA15.
6. Harbeck N, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr LBA11.
7. De Jong VM, et al. Ann Oncol 2020;31(suppl_4): abstr 159O.
Podcast
Naast bovenstaande studies, bespraken prof. dr. ir. Koos van der Hoeven en dr. Agnes Jager ook nog andere studies op het gebied van borstkanker die werden gepresenteerd tijdens het ESMO Virtual Congress 2020. Zo gaat Jager in op de nieuwe resultaten van de gerandomiseerde fase 3-SOLAR-1-studie die behandeling met alpelisib plus fulvestrant vergeleek met placebo plus fulvestrant bij patiënten met PIK3CA-gemuteerde, HR+, HER2-, gevorderde borstkanker. Ook werd er gesproken over de resultaten van de gerandomiseerde fase-3-ASCENT-studie die de werkzaamheid en veiligheid onderzocht van het nieuwe antilichaam-geneesmiddelconjugaat sacituzumab govitecan bij eerder behandelde patiënten met gemetastaseerd TNBC. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu.