Bij patiënten met gerecidiveerd of refractair multipel myeloom (RRMM) leidt toevoeging van elotuzumab aan pomalidomide plus dexamethason tot een verdubbeling van zowel de respons als de progressievrije overleving. Dat blijkt uit de ELOQUENT-3-studie, waarvan prof. dr. Meletios Dimopoulos (National and Kapodistrian University of Athens, Griekenland) de resultaten presenteerde tijdens het 23eEHA-congres in Stockholm.1
Ondanks het beschikbaar komen van nieuwe behandelingen zullen de meeste patiënten met multipel myeloom (MM) uiteindelijk recidiveren of refractaire ziekte ontwikkelen. Voor patiënten die refractair zijn of progressie vertonen na lenalidomide en een proteasoomremmer bestaat de behandeling uit pomalidomide plus een lage dosis dexamethason (Pd).
Het monoklonale antilichaam elotuzumab is gericht tegen SLAMF7, een receptor die verhoogd tot expressie komt op MM-cellen, maar ook voorkomt op ondermeer natural killer(NK)-cellen en macrofagen. Elotuzumab doodt MM-cellen via verschillende immuunstimulerende mechanismen. Combinatie van elotuzumab met het immuunmodulatoire middel lenalidomide resulteerde in een verbeterde progressievrije overleving (PFS) in de ELOQUENT-2-studie.2 Pomalidomide is net als lenalidomide een immuunmodulatoir middel, en Meletios Dimopoulos en collega’s redeneerden dat de combinatie van elotuzumab met pomalidomide mogelijk ook zou kunnen leiden tot verbeterde uitkomsten.
In de gerandomiseerde fase 2-studie ELOQUENT-3 vergeleken de onderzoekers Pd plus elotuzumab (EPd) met alleen Pd. Ze includeerden 117 patiënten met RRMM, die twee of meer lijnen therapie hadden ontvangen en refractair waren voor lenalidomide en een proteasoomremmer. Eerdere behandeling met pomalidomide was niet toegestaan.
Verdubbeling PFS
Dimopoulos: “Bij een mediane follow-up van negen maanden zagen we een significante verbetering van de PFS in het voordeel van EPd, met een mediane PFS van 10,3 versus 4,7 maanden met Pd. De hazard ratiowas 0,54 (p=0,0078), wat duidt op 46% reductie van het risico op progressie of overlijden met EPd. Dit voordeel bleef bestaan in alle subgroepen die we analyseerden, waaronder patiënten met een ongunstig cytogenetisch risicoprofiel en patiënten die vier of meer eerdere therapielijnen ontvingen.”
Het totale responspercentage was tweemaal zo hoog met EPd dan met Pd (53% versus 26%), en in de EPd-groep bereikten tweemaal zoveel patiënten een zeer goede of complete respons (20% versus 9%). De mediane duur van de respons was 8,3 maanden met Pd en werd niet bereikt met EPd. Ten tijde van de analyse waren dertien patiënten in de EPd-groep overleden, en achttien in de Pd-groep. “De preliminaire overlevingsdata laten een gunstige trend zien in de algehele overleving met EPd”, meldde Dimopoulos.
Ondanks de langere blootstelling aan EPd (mediaan negen versus vijf cycli) resulteerde dit minder vaak in graad 3-4 neutropenie en infecties. Andere bijwerkingen waren vergelijkbaar in beide groepen.
“Deze studie laat zien dat EPd een nieuwe behandeloptie is voor patiënten met RRMM bij wie behandeling met lenalidomide en een proteasoomremmer faalde”, aldus Dimopoulos.
Referenties
1. Dimopoulos MA, et al. HemaSphere 2018;2(S1): abstr LB2606.
2. Lonial S, et al. N Engl J Med 2015;373:621-31.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2018 vol 9 nummer 5