Twee jaar na het stoppen van de behandeling met venetoclax + obinutuzumab (VenG) blijft de progressievrije overleving van patiënten met onbehandelde chronische lymfatische leukemie beter dan na behandeling met chloorambucil + G, ook bij patiënten met ongemuteerd IGHV. Dat blijkt uit een update van de CLL14-studie die dr. Othman Al-Sawaf (Keulen, Duitsland) presenteerde tijdens EHA25 Virtual.1 Met VenG werden vaker zeer diepe responsen bereikt die lang bleven bestaan. De resultaten bevestigen dat VenG een geschikte optie is voor onbehandelde patiënten met CLL.
Behandeling met venetoclax + obinutuzumab (VenG) met een vastgestelde duur van één jaar verbeterde de progressievrije overleving (PFS) van onbehandelde patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) en comorbiditeit, bleek uit de eerder gepubliceerde, gerandomiseerde fase 3-CLL14-studie.2 Othman Al-Sawaf presenteerde een update van deze studie waarbij alle patiënten ten minste twee jaar gestopt zijn met de behandeling.
In deze studie includeerden de onderzoekers 432 onbehandelde patiënten met CLL en comorbiditeit, die VenG kregen (zes cycli VenG gevolgd door zes cycli Ven), of chloorambucil (Clb) + G (zes cycli ClbG gevolgd door zes cycli Clb).
Na voltooiing van de behandeling zagen de onderzoekers een duidelijke afname van de meeste bijwerkingen. Patiënten die behandeld werden met VenG ontwikkelden wel vaker tweede primaire maligniteiten (6,4% versus 1,9% met ClbG). Dit betrof vooral een toename van solide tumoren en niet van hematologische maligniteiten. “In andere fase 3-studies met venetoclax werd dit niet gezien, en we zullen dit nauwkeurig moeten blijven volgen”, aldus Al-Sawaf.
Bij een mediane follow-up van 39,6 maanden werd de mediane PFS met VenG nog steeds niet bereikt, en was de mediane PFS met ClbG 35,6 maanden (HR 0,31; p<0,0001). De driejaars-PFS was 81,9% met VenG versus 49,5% met ClbG. Alle klinische en biologische subgroepen profiteerden van VenG, ook die met gemuteerd TP53 of ongemuteerd IGHV. Bij patiënten met gemuteerd of ongemuteerd IGHV die behandeld werden met VenG was de PFS zelfs beter dan bij patiënten met gemuteerd IGHV die ClbG kregen (mediane PFS niet bereikt versus 42,9 maanden). De onderzoekers zagen geen verschil in algehele overleving (driejaars-OS 89,9% met VenG versus 88,0% met ClbG), deze data zijn nog immatuur.
Diepe respons
Met VenG werden vaker diepe responsen behaald, bleek uit een analyse van minimale restziekte (MRD) in het perifere bloed met behulp van PCR. Achttien maanden na het einde van de behandeling was MRD niet detecteerbaar (uMRD, <10-4) bij 47,2% van de patiënten in de VenG-arm, ten opzichte van 7,4% met ClbG. Tijdens de behandeling zal een deel van de patiënten verschuiven naar hogere MRD-niveaus (MRD-conversie), wat een voorbode kan zijn van progressie. De mediane tijd tot MRD-conversie was zes maanden in de ClbG-groep, terwijl deze in de VenG-groep niet werd bereikt en bij ongeveer de helft van de patiënten de uMRD-niveaus langer dan twee jaar in stand bleven. In de VenG-arm bereikten meer patiënten een zeer diepe respons (<10-6 met next generation sequencing; negentig patiënten in de VenG-arm versus veertien in CblG-arm). In deze groep kwamen MRD-conversies zeer weinig voor (VenG: 10/90). “Hoe dieper de respons, hoe kleiner de kans op een MRD-conversie”, aldus Al-Sawaf. “Er lijkt een correlatie te zijn tussen MRD-conversie en traditionele risicofactoren zoals TP53-mutatie en complex karyotype, hoewel er ook patiënten met een zeer hoog risico zijn die in diepe remissie blijven. Onze traditionele risicofactoren zijn waarschijnlijk niet gevoelig genoeg om te voorspellen hoe lang en bij wie deze uMRD-niveaus in stand blijven.”
Referenties
1. Al-Sawaf O, et al. EHA25 Virtual; abstract S155.
2. Fischer K, et al. N Engl J Med 2019;380:2225-36.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist