Monotherapie met venetoclax kan tot diepe en aanhoudende responsen leiden bij patiënten met gerecidiveerde of refractaire chronische lymfatische leukemie. Dit was de belangrijkste conclusie die prof. dr. Arnon Kater (Amsterdam UMC) trok uit de resultaten van de fase 3b-VENICE-I-studie die hij tijdens de EHA25 Virtual presenteerde.1
Venetoclax is een oraal middel gericht tegen het anti-apoptotische eiwit BCL2. In eerdere retrospectieve studies heeft het als monotherapie diepe en aanhoudende responsen laten zien bij patiënten met gerecidiveerde of refractaire chronische lymfatische leukemie (R/R CLL).2,3 Arnon Kater presenteerde de resultaten van de VENICE-I, een eenarmige, multicenter fase 3b-studie naar de werkzaamheid en veiligheid van monotherapie met venetoclax na 48 weken bij patiënten met R/R CLL.1
Verkennende uitkomstmaten
In VENICE-I werden patiënten met R/R CLL met of zonder 17p-deleties of TP53-mutaties geïncludeerd. Daarbij kwamen zowel patiënten die eerder behandeld waren met een BCR-remmer (BCRi) in aanmerking voor de studie als patiënten die BCRi-naïef waren. De primaire uitkomstmaat was het percentage complete remissies (CR) of CR met incompleet beenmergherstel (CRi) in de BCRi-naïeve patiëntengroep. Veiligheid was een van de secundaire uitkomstmaten, evenals de progressievrije overleving (PFS) en het objectieve responspercentage (ORR). Tevens werd gekeken naar enkele verkennende uitkomstmaten, waaronder de percentages ondetecteerbare minimal residual disease (uMRD). Deze analyses werden uitgevoerd voor zowel de BCRi-naïeve als de totale patiëntenpopulatie. In totaal werden 258 patiënten geïncludeerd, waarvan er 191 BCRi-naïef waren.
ORR van 85%
“Met 35% CR/CRi in de BCRi-naïeve populatie heeft de VENICE-I de primaire uitkomstmaat behaald”, zei Kater. “De in de studie gevonden percentages voor partiële remissie (PR, 50%) en ORR (85%) lijken overeen te komen met de resultaten van eerdere studies naar monotherapie met venetoclax.” Daarnaast werden geen duidelijke verschillen gevonden in remissiepercentages tussen de BCRi-naïeve en de totale populatie. De geschatte tweejaars-PFS was 85,2% voor de BCRi-naïeve populatie en 82,2% voor de totale populatie. In VENICE-I is tevens de PFS uitgesplitst naar het aantal eerdere behandellijnen bepaald. “Hoewel de studie niet gepowerd was om hier een verschil in aan te tonen, lijken de resultaten erop te wijzen dat minder eerdere behandellijnen leiden tot een betere PFS”, zei Kater. De tweejaars-PFS voor patiënten met slechts één eerdere behandellijn was 82,6% versus 68,9% voor patiënten met drie of meer eerdere behandellijnen.
Diepe respons
De VENICE-I-studie laat tevens zien dat uMRD 10-6 al bereikt kan worden na 24 weken behandelen, weliswaar bij een klein percentage patiënten (2% in de BCRi-naïeve en 1% in de totale populatie). Na 24 weken bereikte ongeveer 25% van de patiënten in beide groepen uMRD, en dit percentage nam toe met de tijd tot ongeveer 33% na 48 weken. Hoewel de studie hier ook niet voor gepowerd was, lijkt een diepere respons op venetoclax te correleren met, en mogelijk voorspellend te zijn voor, een langere PFS. De geschatte tweejaars-PFS was 58,7% voor patiënten met MRD+ ≥10-2, 82,8% voor MRD+ 10-4 tot <10-2, 87,9% voor uMRD 10-4 en 96,2% voor uMRD 10-5. In de VENICE-I-studie werden geen nieuwe bijwerkingen van venetoclax gemeld. Neutropenie was de meest gerapporteerde graad 3-bijwerking (37,2%), gevolgd door anemie (12,4%) en trombocytopenie (12,0%). Bij 5,8% trad febriele neutropenie op. Kater: “Deze resultaten van de VENICE-I-studie bevestigen dat met venetoclax-monotherapie diepe en aanhoudende responsen bereikt kunnen worden bij patiënten met R/R CLL, met een hanteerbaar bijwerkingenprofiel.”
Referenties
1. Kater AP, et al. EHA25 Virtual; abstr S156.
2. Mato AR, et al. Blood Adv 2019;3:1568-73.
3. Eyre TA, et al. Br J Haematol 2019;185:656-69.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2020 vol 5 nummer 2