Patiënten met Philadelphia-chromosoompositieve acute lymfatische leukemie bereiken vaker meetbare-restziekte-negativiteit bij eerstelijnsbehandeling met ponatinib plus chemotherapie dan met imatinib plus chemotherapie. Dit bleek uit de resultaten van de fase 3-PhALLCON-studie, waarvan dr. Elias Jabbour (Houston, Verenigde Staten) de resultaten presenteerde tijdens het EHA2023 Hybrid Congress.
De standaardbehandeling voor patiënten met Philadelphia-chromosoompositieve acute lymfatische leukemie (Ph+ ALL) bestaat uit tyrosinekinaseremmers (TKI’s) gericht tegen de BCR-ABL-fusie, in combinatie met chemotherapie of steroïden. Veel patiënten ontwikkelen na verloop van tijd resistentie tegen TKI’s door een mutatie van BCR-ABL, voornamelijk op positie T315I. Ponatinib is een derde generatie-TKI die antitumoractiviteit vertoont in de aanwezigheid van verschillende BCR-ABL-mutaties, waaronder de T315I-mutatie.1 Fase 2-studies laten zien dat eerstelijnsbehandeling met ponatinib plus chemotherapie of immunotherapie een veelbelovende werkzaamheid heeft bij patiënten met Ph+ ALL.2,3 In de gerandomiseerde fase 3-PhALLCON-studie onderzocht men de effectiviteit en veiligheid van eerstelijnsbehandeling met ponatinib, dan wel imatinib plus chemotherapie met een gereduceerde intensiteit bij patiënten met Ph+ ALL.4 De primaire uitkomstmaat was het percentage patiënten zonder meetbare restziekte bij een hematologische complete respons van ten minste vier weken (MRD-negatieve CR). Belangrijke secundaire uitkomstmaten waren de eventvrije overleving (EFS) en de veiligheid.
Superieure effectiviteit
Een MRD-negatieve CR werd bereikt bij 34,4% van de patiënten die behandeld waren met ponatinib plus chemotherapie (n=154) versus 16,7% van de patiënten die een behandeling kregen met imatinib plus chemotherapie (n=78) (RR 2,06; 95% BI 1,19-3,56; p=0,0021). Ook het percentage patiënten met MRD-negativiteit ongeacht CR, was significant hoger met ponatinib (41,6%) dan met imatinib (20,5%).
Elias Jabbour: “Ponatinib versus imatinib resulteerde in betere responsen op alle gemeten tijdspunten tijdens de behandeling. Ook de duur van de respons en tijd tot falen van de behandeling waren beter met ponatinib. Hoewel de resultaten een betere EFS aantoonden met ponatinib, is een langere follow-up nodig om dit te bevestigen.” De mediane progressievrije overleving was beter met ponatinib (20,0 maanden) dan met imatinib (7,9 maanden) (HR 0,58; 95% BI 0,41-0,83).
Het toxiciteitsprofiel was vergelijkbaar tussen beide behandelarmen. Bijwerkingen van graad 3 of 4 kwamen voor bij 90% van de patiënten die de behandeling met ponatinib kregen versus 93% van de patiënten in de imatinib-arm. In beide armen werd de behandeling vanwege bijwerkingen stopgezet bij 12% van de patiënten. De behandeling werd vanwege gebrek aan effectiviteit vaker stopgezet bij patiënten behandeld met imatinib (26%) dan met ponatinib (7%). “Op basis van deze resultaten moet ponatinib plus chemotherapie met een gereduceerde intensiteit overwogen worden als de standaard eerstelijnsbehandeling voor patiënten met Ph+ ALL”, concludeert Jabbour.
Referenties
1. O’Hare T, et al. Cancer Cell 2009;16:401-12.
2. Jabbour E, et al. Lancet Haematol 2018;5:e618-27.
3. Martinelli G, et al. Blood Adv 2022;6:1742-53.
4. Jabbour E, et al. EHA 2023; abstr S110.
Carmen Paus, MSc, medical writer