Luspatercept toont superieure activiteit ten opzichte van epoëtine alfa voor de frontlijnbehandeling van anemie bij transfusieafhankelijke patiënten met laag-risico myelodysplastisch syndroom. De interimresultaten van de COMMANDS-studie, die dr. Matteo Della Porta (Milaan, Italië) presenteerde tijdens het EHA2023 Hybrid Congress, kunnen potentieel de praktijk veranderen.
Chronische anemie en transfusie-afhankelijkheid bij patiënten met laag-risico myelodysplastisch syndroom (MDS) is geassocieerd met verhoogde morbiditeit en risico op overlijden. De effectiviteit en responsduur van erytropoëse-stimulerende middelen (ESA) is echter beperkt. Het recombinante fusie-eiwit luspatercept moduleert de TGFβ-signaalroute en stimuleert zo de uitrijping van erytroblasten. Dit middel was effectief bij patiënten met laag-risico-MDS en ringsideroblasten bij wie ESA niet meer werken of die daar niet voor in aanmerking komen.
Head-to-head vergelijking
In de gerandomiseerde fase 3-COMMANDS-studie werd luspatercept head-to-head vergeleken met epoëtine alfa (een ESA) voor de behandeling van anemie bij transfusieafhankelijke patiënten met laag-risico-MDS die niet eerder met een ESA behandeld zijn (n=56).1,2 Elke 24 weken werd de respons bepaald. De primaire uitkomstmaat was het bereiken van transfusie-onafhankelijkheid voor ten minste twaalf weken in de eerste behandelperiode van 24 weken, en gelijktijdig een toename van hemoglobine (Hb) met ten minste 1,5 g/dl. Bij uitblijven van een klinisch voordeel of bij ziekteprogressie werd de behandeling gestopt. In beide armen maakte ongeveer twee derde van de patiënten de eerste behandeling van 24 weken af. De mediane behandelduur was langer in de luspaterceptgroep (41,6 weken versus 27,0 weken met epoëtine alfa).
Primaire uitkomst bereikt
“Van de patiënten die werden behandeld met luspatercept bereikte 58,5% de primaire uitkomst versus 31,2% van de patiënten die werden behandeld met epoëtine alfa, met een hoogst statistisch significant verschil (p<0,0001)”, meldde Matteo Della Porta. Het klinische voordeel van luspatercept werd gezien in de subgroepen op basis van het endogene EPO-niveau, het aantal ontvangen bloedtransfusies, de SF3B1-mutatiestatus en aanwezigheid van ringsideroblasten. Bij patiënten zonder ringsideroblasten was het responspercentage vergelijkbaar in beide armen.
Een hogere mutatielast had een negatief effect op de respons in de epoëtine alfa-groep, maar niet in de luspaterceptgroep. De aanwezigheid van specifieke mutaties in SF3B1, ASXL1 en TET2 waren geassocieerd met een klinisch voordeel van luspatercept versus epoëtine alfa.
Luspatercept was ook superieur ten opzichte van epoëtine alfa op de secundaire uitkomstmaten, waaronder hematologische verbetering gedurende ten minste acht weken, en transfusieonafhankelijkheid gedurende 24 weken. De mediane responsduur was 126,6 weken met luspatercept versus 77,0 weken met epoëtine alfa.
Nieuw paradigma
“Luspatercept had een zeer goed veiligheidsprofiel, wat overeenkwam met eerdere klinische ervaringen”, aldus Della Porta. De bijwerkingen waren vergelijkbaar in beide armen, en weinig patiënten vertoonden progressie naar acute myeloïde leukemie.
“Deze studie brengt een nieuw paradigma voor de behandeling van laag-risico-MDS-geassocieerde, ernstige anemie.”
Referenties
1. Della Porta MG, et al. EHA 2023: abstr S102.
2. Platzbecker U, et al. Lancet 2023 June 10. doi: 10.1016/S0140-6736(23)00874-7. Online ahead of print.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist