Uit nieuwe resultaten van de fase 1b/2-EPCORE NHL-2-studie blijkt dat bij patiënten met recidiverend of refractair folliculair lymfoom behandeling met epcoritamab in combinatie met rituximab en lenalidomide geassocieerd is met een objectief responspercentage van 98% en een percentage complete metabole respons van 87%. Daarnaast was de toxiciteit van deze combinatiebehandeling hanteerbaar en werden er geen nieuwe veiligheidssignalen gezien. Deze resultaten werden tijdens het EHA2023 Hybrid Congress gepresenteerd door dr. Anna Sureda (Barcelona, Spanje).
Bij folliculair lymfoom (FL) is een slechte prognose gerapporteerd bij patiënten met progressieve ziekte binnen 24 maanden na chemo-immunotherapie (POD24) en bij patiënten die refractaire ziekte hebben tegen zowel anti-CD20-antilichamen als alkylerende middelen.1,2 Bij patiënten met POD24 is er geen standaardbehandeling en is de uitkomst van bestaande behandelopties suboptimaal.
Epcoritamab is een bispecifiek antilichaam gericht tegen CD3 en CD20 en geregistreerd als weesgeneesmiddel voor de behandeling van onder andere recidiverend of refractair (R/R) diffuus grootcellig B-cellymfoom.3 Daarnaast zijn er aanwijzingen dat lenalidomide de werkzaamheid van epcoritamab bevordert.3
Uit de fase 1b/2-EPCORE NHL-2-studie bleek eerder dat twee doseringsschema’s van epcoritamab in combinatie met rituximab en lenalidomide (R2) geassocieerd waren met een hoog objectief responspercentage (ORR) bij patiënten met CD20-positief R/R FL.4,5 De huidige resultaten betreffen die van een gepoolde analyse van deze twee doseringsschema’s (arm 2a en 2b).6
Toxiciteitsprofiel
In totaal werden 111 patiënten met CD20-positief R/R FL geïncludeerd die mediaan één eerdere behandellijn (range 1-7) hadden gehad. Na de mediane follow-up van 11,4 maanden kreeg 73% van de patiënten nog steeds de geplande therapie. “Van de behandelde patiënten had 76% bijwerkingen van graad 3 of hoger en 2% presenteerde zich met immune effector cell-associated neurotoxicity syndrome. De behandeling met epcoritamab werd wegens epcoritamab-geassocieerde bijwerkingen vertraagd of gestopt bij respectievelijk 29% en 5% van de patiënten. De frequentste bijwerking was neutropenie, dat in graad 4 voorkwam bij 28% van de patiënten. Cytokinereleasesyndroom (CRS) van elke graad of graad 3 of hoger kwam voor bij respectievelijk 48% en 2% van de patiënten. CRS verdween bij alle patiënten, was voorspelbaar en niet geassocieerd met voortijdige stopzetting van de behandeling met epcoritamab”, aldus Anna Sureda.
Goede respons
Bij 104 evalueerbare patiënten was de behandeling met epcoritamab plus R2 geassocieerd met een ORR van 98% en een percentage complete metabole respons (CMR) van 87%. Sureda: “Dit is een aanzienlijke verbetering vergeleken met de responsen op hun voorgaande therapie (respectievelijk 85% en 58%). De ORR en CMR waren vergelijkbaar hoog in alle onderzochte subgroepen, inclusief patiënten met POD24. Daarnaast waren de responsen snel, diep en duurzaam. Zo was de mediane tijd tot respons 1,4 maand. Ook de complete responsen (CR) waren duurzaam: na twaalf maanden had 89% van de negentig patiënten met een CR als beste respons nog steeds een CR. Vergelijkbare resultaten werden gezien voor de progressievrije overleving. Na twaalf maanden was die 78% in de totale populatie en 77% bij patiënten met POD24.”
Referenties
1. Casulo C, et al. Blood 2022;139:1684-93.
2. Salles G, et al. Hemasphere 2022;6:e745.
3. Engelberts PJ, et al. EBioMedicine 2020;52:102625.
4. Falchi L, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl_1):7524.
5. Falchi L, et al. Blood 2022;140(suppl 1):1464-6.
6. Sureda A, et al. EHA 2023: abstr S222.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Congres Up-to-date 2023 vol 8 nummer 2
Commentaar dr. Marjolein van der Poel, internist-hematoloog, Maastricht UMC+
Het programma van het EHA2023 Hybrid Congress omvatte verschillende interessante presentaties over nieuwe behandelingen bij patiënten met non-hodgkinlymfoom. Zo was er tijdens de plenaire sessie een presentatie over de gerandomiseerde fase 3-IELSG37-studie bij primair mediastinaal B-cellymfoom, een maligniteit met een relatief goede prognose waarnaar weinig klinisch onderzoek wordt gedaan. Daarom zijn we gewend om deze patiënten zes kuren R-CHOP te geven in combinatie met radiotherapie dan wel dose-adjusted EPOCH-R zonder radiotherapie. Het is echter nooit onderzocht hoe deze twee behandelingen zich tot elkaar verhouden en wat de meerwaarde van de radiotherapie is. In de IELSG37-studie werden de patiënten eerst behandeld met een rituximab- en antracyclinebevattend regime. Patiënten die volgens de PET/CT-scan een complete metabole remissie (CMR) hadden, werden vervolgens gerandomiseerd naar wel of geen radiotherapie. Uit de gepresenteerde interimanalyse bleek dat na een mediane follow-up van dertig maanden er tussen de twee armen geen significant verschil was in de progressievrije overleving (PFS).1 Hoewel we de publicatie en resultaten met een langere follow-up nog moeten afwachten, laten de huidige resultaten al op overtuigende wijze zien dat het bij patiënten met een negatieve PET/CT-scan na immunochemotherapie veilig is om radiotherapie weg te laten en zo toxiciteit te besparen.
In de fase 1b/2-EPCORE NHL-2-studie werd de uitkomst onderzocht van twee doseringsschema’s van het bispecifieke antilichaam epcoritamab in combinatie met rituximab en lenalidomide (R2) gevolgd door een tweejarige onderhoudsbehandeling met epcoritamab bij patiënten met CD20-positief, recidiverend of refractair (R/R) folliculair lymfoom. Uit een gepoolde analyse van de twee doseringsschema’s bleek dat de behandeling goed werd verdragen en geassocieerd was met een objectief responspercentage (ORR) van 98% en een CMR van 87%.2 Ook bij patiënten met progressieve ziekte binnen 24 maanden na chemo-immunotherapie was de combinatietherapie geassocieerd met een vergelijkbaar hoge respons, een indrukwekkend resultaat in een patiëntengroep die doorgaans een slechte prognose heeft. Verder was de combinatiebehandeling in de totale populatie na twaalf maanden geassocieerd met een PFS van 78%. Van degenen met een CR hield deze na twaalf maanden nog aan bij 89%. Deze behandeling wordt momenteel verder onderzocht in een gerandomiseerde fase 3-studie. We zullen dan zien of deze toch wel lange behandeling niet alleen geassocieerd is met hoge responspercentages, maar ook met een betere overleving. In Nederland lopen verschillende studies met epcoritamab waar patiënten met verschillende hematologische maligniteiten aan deel kunnen nemen.
Interessante resultaten kwamen ook van een studie naar PD-1-remming bij patiënten met R/R extranodaal natural-killer/T-cellymfoom. Die resultaten lieten zien dat anti-PD-1 geassocieerd was met een ORR van rond de 40% en dat de algehele overleving in de PD-1-groep beter was dan in een historische controlegroep.3 Deze resultaten ondersteunen de kleinere studies naar PD-1-remming bij dit zeldzame lymfoom die tot nu toe gepubliceerd waren. De resultaten suggereren dat bij fitte patiënten PD-1-remming een goede optie kan zijn als overbrugging tot allogene stamceltransplantatie.
Referenties
1. Martelli M, et al. EHA 2023: abstr S101.
2. Sureda A, et al. EHA 2023: abstr S222.
3. Marouf A, et al. EHA 2023: abstr S226.
In een podcast met dr. Jurjen Versluis bespreekt dr. Marjolein van der Poel naast bovenstaande studieresultaten ook die van een klinische studie naar intrathecale versus intraveneuze profylaxe bij patiënten met diffuus grootcellig B-cellymfoom en een verhoogd risico op een recidief in het centrale zenuwstelsel. Daarnaast worden de resultaten besproken van een real-lifestudie waarin de uitkomst werd onderzocht van derdelijnsbehandeling met CAR-T-cellen bij primair centraalzenuwstelsellymfoom en van de ALYCANTE-studie naar de uitkomst van CAR-T-celtherapie bij patiënten met R/R B-cellymfoom die niet voor autologe stamceltransplantatie in aanmerking komen.
Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts