Zowel venetoclax plus obinutuzumab als de triple-combinatie van venetoclax plus obinutuzumab plus ibrutinib laat als eerstelijnsbehandeling een significant betere progressievrije overleving zien dan chemo-immunotherapie bij fitte patiënten met chronische lymfatische leukemie. Hiermee heeft de GAIA/CLL13-studie nu beide coprimaire uitkomstmaten behaald, aldus dr. Barbara Eichhorst (Keulen, Duitsland) in haar presentatie tijdens de Late Breaking Abstract-sessie van het EHA2022 Hybrid Congress.
Fitte patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) krijgen in veel gevallen nog steeds een eerstelijnsbehandeling met chemo-immunotherapie (CIT). Bij niet-fitte patiënten heeft een behandeling met obinutuzumab plus venetoclax (VenO) betere resultaten laten zien dan chloorambucil plus O. “Ook triple-combinaties hebben in fase 2-studies veelbelovende resultaten laten zien”, zei Barbara Eichhorst. In de vierarmige GAIA/CLL13-studie is daarom bij fitte patiënten onderzocht wat de werkzaamheid is van VenO versus CIT en van VenO plus ibrutinib (IVenO) versus CIT. In de drie studiearmen met Ven werd dit middel gedurende twaalf cycli gegeven. CIT bestond uit fludarabine, cyclofosfamide en rituximab (FCR) bij patiënten ≤65 jaar of bendamustine plus rituximab (BR) bij patiënten >65 jaar. In een vierde studiearm is Ven gecombineerd met R (VenR). In totaal zijn 926 patiënten in deze fase 3-studie geïncludeerd en 1:1:1:1 gerandomiseerd.
Coprimaire uitkomstmaten
“De studie heeft twee coprimaire uitkomstmaten”, zei Eichhorst. Voor de eerste coprimaire uitkomstmaat is gekeken naar niet-meetbare residuale ziekte (uMRD) na vijftien maanden. “De resultaten van deze uitkomstmaat zijn eerder gepresenteerd en lieten duidelijk betere uMRD-percentages zien met VenO versus CIT van 86,5% versus 52,0% (p<0,0001) en IVenO versus CIT (respectievelijk 92,2% versus 52,0%, p<0,0001).”1 De resultaten voor VenR versus CIT waren niet statistisch significant verschillend.
Dit EHA-congres presenteerde Eichhorst de resultaten voor de tweede coprimaire uitkomstmaat: de progressievrije overleving (PFS).2 “Met een mediane follow-up van 38,8 maanden was de studie ook voor deze uitkomstmaat positief”, zei Eichhorst. De mediane PFS was nog niet behaald met zowel IVenO (HR 0,32; p<0,000001) als VenO (HR 0,42; p<0,0001) versus CIT (52,0 maanden). De PFS met VenR was 53,2 maanden. Dit was niet significant verschillend met CIT. Het percentage patiënten dat na drie jaar vrij was van progressie was 90,5% met IVenO, 87,7% met VenO, 80,8% met VenR en 75,5% met CIT.
Ongemuteerd IGHV
“Als we kijken naar de mutatiestatus van patiënten, blijken met name patiënten met ongemuteerd IGHV voordeel te hebben van doelgerichte therapie met VenO of IVenO”, zei Eichhorst. “De verschillen tussen de vier studiearmen wat betreft de driejaars-PFS zijn bij patiënten met gemuteerd IGHV niet heel groot.” Er werd nog geen verschil gezien in algehele overleving tussen de vier behandelregimes.
“Ondanks het feit dat de regimes met Ven een langere behandelduur hadden dan CIT, waren er geen grote verschillen tussen de vier studiearmen wat betreft het percentage bijwerkingen van graad 3 of hoger”, zei Eichhorst. Wel werden er meer secundaire primaire maligniteiten gezien met CIT, met name solide tumoren en huidkanker (geen melanoom).
Eichhorst concludeerde dat deze fase 3-studie bij fitte CLL-patiënten beide coprimaire uitkomstmaten behaalde. Zowel VenO als IVenO liet betere uMRD-percentages en een betere PFS zien versus CIT.
Referenties
1. Eichhorst B, et al. ASH 2021: abstr 71.
2. Eichhorst B, et al. EHA 2022: abstr LB2365.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist