De selectieve, niet-covalente BTK-remmer pirtobrutinib laat een veelbelovende werkzaamheid zien bij patiënten met chronische lymfatische leukemie die eerder behandeld zijn met een covalente BTK-remmer. Dit blijkt uit de resultaten van de fase 1/2-BRUIN-studie. Dr. Anthony Mato (New York, Verenigde Staten) liet in zijn presentatie tijdens het EHA2022 Hybrid Congress zien dat met pirtobrutinib een objectief responspercentage van 68% behaald werd.
Pirtobrutinib is een potente, selectieve, niet-covalente (reversibele) BTK-remmer, met werkzaamheid bij zowel wildtype als C481-gemuteerd BTK. In het fase 1-deel van de BRUIN-studie werden pirtobrutinibdoseringen van 25 tot 300 mg onderzocht bij patiënten met recidiverende of refractaire chronische lymfatische leukemie (CLL). In de fase 2-studie is verdergegaan met de dosering van 200 mg. Tot op heden zijn in de BRUIN-studie 618 patiënten met CLL en andere B-celmaligniteiten geïncludeerd. Van de 296 geïncludeerde CLL-patiënten zijn er 252 eerder behandeld met een BTK-remmer. Anthony Mato focuste zijn presentatie tijdens de EHA op deze 252 patiënten.1 “De belangrijkste uitkomstmaten van de studie waren onder andere de veiligheid en verdraagbaarheid en het objectieve responspercentage (ORR)”, zei hij.
Aanzienlijke reductie
De geïncludeerde patiënten waren uitgebreid voorbehandeld. “Het mediane aantal eerdere behandellijnen was drie”, zei Mato. “Alle patiënten hadden eerder een BTK-remmer ontvangen. Daarnaast was 41% ook behandeld met een BCL2-remmer en 20% met een PI3K-remmer.”
De resultaten lieten zien dat bijna alle patiënten die eerder behandeld waren met een covalente BTK-remmer, een aanzienlijke reductie van de lymfadenopathie hadden. “Deze afname was onafhankelijk van de reden voor het staken van de eerdere behandeling met de covalente BTK-remmer”, zei Mato. Zowel patiënten die gestopt waren wegens progressie als patiënten die gestopt waren wegens intolerantie, lieten een reductie zien. De ORR met pirtobrutinib was 68% en bleek consistent in alle subgroepen en ongeacht het aantal eerder ontvangen behandellijnen. Mato: “Ook leken de responsen dieper te worden met de tijd. De ORR was 73% voor de 119 patiënten met een follow-up van twaalf maanden of langer.”
Goed verdragen
De mediane progressievrije overleving (PFS) voor patiënten die drie voorgaande therapieën hadden ontvangen, was met een mediane follow-up van 9,4 maanden nog niet bereikt. Voor patiënten die vijf voorgaande therapieën hadden ontvangen, was de PFS achttien maanden. De BTK C481-mutatiestatus leek niet voorspellend voor een voordeel met pirtobrutinib. De PFS was vergelijkbaar tussen patiënten met de BTK C481-mutatie en patiënten met wildtype BTK.
Pirtobrutinib werd verder goed verdragen, aldus Mato. “Slechts vier bijwerkingen (alle graden) werden bij ≥15% van de patiënten gerapporteerd. Dit waren vermoeidheid, diarree, neutropenie en kneuzingen.” Atriumfibrilleren/fladderen kwam bij 2% van de patiënten voor.
Mato concludeerde dat pirtobrutinib een veelbelovende werkzaamheid laat zien bij CLL-patiënten die eerder behandeld zijn met een covalente BTK-remmer. Het middel heeft verder een gunstig veiligheids- en verdraagbaarheidsprofiel. “Verschillende gerandomiseerde studies met pirtobrutinib lopen op dit moment”, zei Mato tot slot.
Referentie
1. Mato AR, et al. EHA 2022: abstr S147.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist