Bij patiënten met chronische myeloïde leukemie in de chronische fase die eerder met tyrosinekinaseremmers zijn behandeld blijft asciminib na ruim twee jaar follow-up superieure effectiviteit vertonen ten opzichte van bosutinib, waarbij steeds meer patiënten een major moleculaire respons bereikten. Dat blijkt uit een update van de ASCEMBL-studie, die dr. Delphine Réa (Parijs, Frankrijk) presenteerde tijdens het EHA2022 Hybrid Congress.
Asciminib is een BCR-ABL-remmer die, anders dan andere tyrosinekinaseremmers (TKI’s), bindt aan de myristoylpocket en zorgt voor een inactieve vouwing van het eiwit. In de ASCEMBL-studie vertoonde het superieure effectiviteit en betere verdraagbaarheid dan bosutinib bij patiënten met chronische myeloïde leukemie in de chronische fase (CML-CP) die met twee of meer TKI’s behandeld waren.1 Delphine Réa presenteerde een update van deze studie met een mediane follow-up van 2,3 jaar.2
ASCEMBL
In de ASCEMBL-studie werden 233 patiënten met CML-CP geïncludeerd die progressie vertoonden of intolerant waren voor de laatste TKI. De mutaties T315I of V299L, die resistentie geven tegen bosutinib, waren niet toegestaan. De patiënten werden 2:1 gerandomiseerd tussen asciminib (40 mg BID) of bosutinib (500 mg QD).
Na 96 weken follow-up ontvangt in de asciminibgroep nog 53,5% van de patiënten de studiebehandeling tegenover 19,7% in de bosutinibgroep, met een mediane blootstellingsduur van 23,7 versus 7,0 maanden. Naast gebrek aan effectiviteit waren in de bosutinibgroep met name bijwerkingen vaker reden om te stoppen met de behandeling.
Duurzame respons
Het percentage major moleculaire respons (MMR) was bij de eerste analyse na 24 weken al significant hoger met asciminib dan met bosutinib (25,5% versus 13,2%).1 “Na 96 weken hield de superioriteit van asciminib aan, met 37,6% MMR versus 15,8% met bosutinib (p=0,001), een ruime verdubbeling. De duurzaamheid van de responsen was hoog”, vertelde Réa. Bijna alle patiënten in beide groepen die na 24 weken een MMR bereikten, vertoonden die nog steeds na 96 weken. De onderzoekers zagen een consistent MMR-voordeel van asciminib in alle geanalyseerde subgroepen.
Met asciminib werd MR2 (BCR-ABL ≤1%) bereikt door 45,1% van de patiënten, tegenover 19,4% met bosutinib. “Dit is geassocieerd met betere langetermijnuitkomsten, en belangrijk omdat veel patiënten in latere lijnen geen MMR bereiken”, aldus Réa. Diepe moleculaire responsen (MR4 en MR4.5; gebruikt als voorwaarde om de stoppen met TKI) werden bereikt door 17,2% en 10,8% in de asciminibgroep, en door 10,5% en 5,3% in de bosutinibgroep.
De eventvrije overleving verbeterde met asciminib: de mediane tijd tot een event werd niet bereikt, en was 5,6 maanden met bosutinib (HR 0,42, p<0,0001). Bij patiënten die stopten met de behandeling vanwege gebrek aan effectiviteit of ziekteprogressie zagen de onderzoekers in meer dan de helft van de gevallen geen nieuwe mutaties. In de asciminibgroep hadden tien patiënten wel een nieuwe mutatie, vier daarvan in de myristoylpocket.
Ondanks de langere blootstelling bleven de veiligheid en verdraagbaarheid van asciminib beter dan die van bosutinib. Er waren geen nieuwe of ernstigere bijwerkingen.
“Goedkeuring door de Europese autoriteiten komt hopelijk binnenkort, mede op basis van deze resultaten. Asciminib vormt een nieuwe behandeloptie die de behandeling in de derde lijn of verder potentieel kan veranderen”, stelde Réa.
Referenties
1. Réa D, et al. Blood 2021;138:2031-41.
2. Réa D, et al. EHA 2022: abstr S155.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist