Een eerstelijnsbehandeling met ibrutinib plus venetoclax leidt tot meetbare residuale ziekte (MRD)-negativiteit bij 65,4% van de patiënten met chronische lymfatische leukemie. Bij een behandeling met alleen ibrutinib behaalde geen van de patiënten MRD-negativiteit. Dit blijkt uit de eerste interimanalyse van het tweede deel van de FLAIR-studie. Prof. dr. Peter Hillmen (Leeds, Verenigd Koninkrijk) presenteerde deze resultaten tijdens het EHA2022 Hybrid Congress.
De fase 3-FLAIR-studie kent een adaptieve opzet, vertelde Peter Hillmen tijdens zijn presentatie. “In het eerste deel van de studie werd een behandeling met FCR vergeleken met ibrutinib plus rituximab bij nog niet eerder behandelde patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL).” Aan de studie werden nog twee armen toegevoegd toen bleek dat rituximab de uitkomsten met ibrutinib niet echt verbeterde en andere combinaties interessanter waren. Dit betrof zowel een controlearm met alleen ibrutinib als een experimentele arm met ibrutinib plus venetoclax (IV).
Twee primaire doelen
CLL-patiënten werden in de studie geïncludeerd als zij nog niet eerder behandeld waren, maar wel een behandelindicatie ontwikkeld hadden. In totaal werden in het tweede deel van de FLAIR-studie 786 patiënten 1:1:1 gerandomiseerd naar FCR, ibrutinibmonotherapie en IV. In deze studie was het mogelijk de behandeling met ibrutinib te stoppen op het moment dat er sprake was van meetbare residuale ziekte (MRD)-negativiteit. Patiënten werden hier dan ook regelmatig voor gemonitord.
De studie kent twee primaire doelen. Het eerste studiedoel is te bepalen of de progressievrije overleving beter is met IV dan met FCR. Deze resultaten volgen nog. Het tweede doel is te bepalen of IV beter is dan ibrutinib wat betreft het bereiken van MRD-negativiteit. Hillmen presenteerde dit EHA-congres de resultaten van de interimanalyse naar MRD-negativiteit voor de eerste 274 patiënten die na randomisatie twee jaar in de studie behandeld zijn.1
CR van bijna 60%
Hij besprak eerst een van de secundaire uitkomstmaten: het objectieve responspercentage (ORR) na negen maanden. “De ORR was 86,2% in de ibrutinibarm en 88,2% in de IV-arm. Maar slechts 8% van de patiënten in de ibrutinibarm behaalde een complete respons versus 59,6% in de IV-arm.” Daarnaast behaalde geen van de patiënten in de ibrutinibarm de primaire uitkomstmaat: MRD-negativiteit was 0% in deze groep. In de IV-arm behaalde 65,4% van de patiënten MRD-negativiteit in het beenmerg en 71,3% in perifeer bloed. De mediane tijd tot MRD-negativiteit in perifeer bloed was twaalf maanden en in het beenmerg negentien maanden. “We zien dat het percentage patiënten met MRD-negativiteit met IV na twee jaar nog toeneemt. Dit suggereert dat met een vaste behandelduur van één of twee jaar een deel van patiënten mogelijk tekortgedaan wordt, omdat zij na die twee jaar nog MRD-negativiteit kunnen bereiken”, aldus Hillmen.
De subgroepanalyse liet verder zien dat IGHV-ongemuteerde patiënten een hogere kans hebben op het bereiken van MRD-negativiteit dan IGHV-gemuteerde patiënten.
Bijwerkingen met een verschil van 10% of meer tussen ibrutinibmonotherapie en IV waren diarree, misselijkheid, anemie en leukopenie.
Hillmen concludeerde dat deze interimanalyse van de FLAIR-studie hoge percentages MRD-negativiteit liet zien bij een behandeling met IV. “Deze percentages lopen mogelijk nog op met een langere follow-up”, besloot hij zijn presentatie.
Referentie
1. Hillmen P, et al. EHA 2022: abstr S145.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist