De combinatie ibrutinib + venetoclax, geheel oraal en met een vaste behandelduur, verbeterde de progressievrije overleving significant ten opzichte van standaard chemo-immunotherapie in de eerste lijn bij oudere, niet-fitte patiënten met CLL. Dat bleek uit de eerste resultaten van de fase 3-GLOW-studie, die prof. dr. Arnon Kater (Amsterdam UMC) presenteerde als late breaking abstract tijdens EHA 2021 Virtual.1
Continue monotherapie met de BTK-remmer ibrutinib vormt een standaardbehandeling voor patiënten met onbehandelde chronische lymfatische leukemie (CLL). Ibrutinib mobiliseert CLL-cellen uit hun beschermende lymfoïde niches, en remt de proliferatie. De BCL2-remmer venetoclax kan circulerende CLL-cellen efficiënt doden via de inductie van apoptose. Combinatie van ibrutinib met venetoclax zou een synergistisch effect kunnen hebben, en kunnen leiden tot diepere responsen, zodat patiënten na een bepaalde tijd kunnen stoppen met de behandeling. In de CAPTIVATE-studie leidde deze combinatie tot diepe en duurzame responsen bij jongere (≤70 jaar) en fitte patiënten met CLL.2,3 In de GLOW-studie evalueerden de onderzoekers ibrutinib + venetoclax bij oudere patiënten (≥65 jaar) met comorbiditeit.
In deze fase 3-studie werden 211 nog onbehandelde patiënten met CLL 1:1 gerandomiseerd tussen ibrutinib + venetoclax (I+V; drie kuren lead-in ibrutinib gevolgd door twaalf kuren I+V) of chloorambucil + obinutuzumab (Clb+O; zes kuren). De primaire uitkomstmaat was de progressievrije overleving (PFS). Patiënten die progressie vertoonden kregen de mogelijkheid om behandeld te worden met ibrutinibmonotherapie, maar daar zijn nog geen gegevens over beschikbaar.
Sterk verbeterde PFS
De mediane leeftijd was 71 jaar en de meerderheid van de patiënten had een CIRS-score >6, het betrof dus een oudere en niet-fitte populatie. “I+V verbeterde de PFS significant vergeleken met Clb+O. Het risico op progressie of overlijden werd verminderd met 78% (HR 0,216; p<0,0001). Dit PFS-voordeel was consistent in alle geanalyseerde subgroepen, inclusief hoge leeftijd, hoge CIRS-score en verschillende genetische risicofactoren zoals de IGVH-mutatiestatus”, vertelde Arnon Kater. De mediane PFS werd niet bereikt met I+V, en was 21 maanden met Clb+O. De responsen die bereikt werden met I+V waren dieper en duurzamer dan met Clb+O. Meer patiënten vertoonden een complete respons (CR+CRi) met I+V versus Clb+O (38,7% versus 11,4%; p<0,0001). Het percentage patiënten met ondetecteerbare minimale restziekte (uMRD) in het beenmerg drie maanden na het einde van de behandeling was 51,9% met I+V versus 17,1% met Clb+O, bovendien had 85% van hen een jaar na afloop van de behandeling nog steeds de status uMRD.
De veiligheidsprofielen waren zoals verwacht voor deze middelen bij een oudere CLL-populatie met comorbiditeit. De lead-in met ibrutinib verkleinde het tumorvolume effectief, zodat nog maar 2% van de patiënten een hoog risico had op tumorlysissyndroom bij de start van de venetoclaxtoediening. De gegevens over de algehele overleving zijn nog niet matuur.
“Samen met de data uit de CAPTIVATE-studie hebben we nu ervaring bij een breed spectrum van meer dan 400 CLL-patiënten die behandeld zijn met I+V in deze eerstelijnssetting”, besloot Kater.
Referenties
1. Kater A, et al. EHA 2021; abstr LB1902.
2. Ghia P, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl_15): abstr 7501.
3. Allan JN, et al. EHA 2021; abstr S147.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist