Tijdens het drukbezochte DUOS-jaarsymposium 4 december jl. werden zoals gebruikelijk de ontwikkelingen in de DUOS-werkgroepen en de lopende en toekomstige studies besproken. Daarnaast gaf gastspreker prof. dr. Nicholas James (University of Warwick, Verenigd Koninkrijk) een lezing over de STAMPEDE-studie en de vroege behandeling met docetaxel bij prostaatkanker.
Dr. Rob Verhoeven, senior onderzoeker, IKNL, beet de spits af met een bespreking van trends in de perioperatieve behandeling van spierinvasief blaascarcinoom. De analyse van Verhoeven en collega’s keek met name naar de inzet van neoadjuvante chemotherapie en betrof gegevens afkomstig uit de Nederlandse Kankerregistratie verzameld tussen 1995 en 2013. In totaal beschikten zij over gegevens van meer dan 10.000 patiënten die allen een cystectomie hadden ondergaan als primaire behandeling.1
Verhoeven liet zien dat sinds halverwege de jaren negentig het gebruik van neoadjuvante chemotherapie aanzienlijk is toegenomen bij patiënten die een cystectomie ondergingen. Waar deze therapie in 1995 bij minder dan 0,6% werd toegepast, was dit in 2013 toegenomen tot 21%, vooral door een sterke toename vanaf 2006.
De onderzoekers zagen verder dat oudere patiënten een relatief kleinere kans hadden op behandeling met neoadjuvante chemotherapie en dat recent gediagnosticeerde patiënten en patiënten met een hoog T-, N- of M-stadium een relatief hoge kans hadden op deze behandeling. In de discussie werd duidelijk dat aanvullend onderzoek moet uitwijzen wat de kans is op neoadjuvante chemotherapie bij patiënten die ook een goede nierfunctie hebben en bij wie deze behandeling überhaupt ook mogelijk is.
BGC-tekort beïnvloedt inclusie
Dr. Toine van der Heijden, uroloog in het Radboudumc, Nijmegen, ging in op de ontwikkelingen rondom de behandeling van niet-spierinvasief blaascarcinoom. Hij besprak onder meer aangepaste BCG-behandelschema’s die sinds het wereldwijde tekort aan BCG zijn voorgesteld. Een aantal van deze schema’s werd afgelopen jaar gepubliceerd in European Urology.2 Daaronder waren zowel veilige als wat minder veilige opties, vertelde Van der Heijden. “Een eerste optie zou zijn om één in plaats van drie jaar een onderhoudsbehandeling te geven. Wat je dan ziet, is dat je meer recidieven krijgt, maar dat de kans op progressie en op de kankerspecifieke mortaliteit niet verandert. Twee in plaats van drie jaar een onderhoudsbehandeling lijkt wel een veilige optie te zijn.” Verder is ook bij een onderhoudsbehandeling met een derde van de dosering sprake van meer recidieven, maar ook dat heeft geen effect op progressie.
Van der Heijden: “Als er helemaal geen BCG meer is, zullen we uit moeten wijken naar chemotherapie, bijvoorbeeld naar een jaar mitomycine-C-spoelingen, met een maand wekelijks en twaalf maanden maandelijks. Maar bij patiënten met een hoog risico is dat mogelijk geen adequate optie.”
Of het mogelijk is om goede resultaten te bereiken met een lager aantal BCG-spoelingen wordt onderzocht in de NIMBUS-studie. Hierbij worden patiënten wel met een gebruikelijke dosis BCG behandeld, maar krijgen zij vijftien of negen instillaties. De gedachte achter deze studie is dat dankzij het sensibilisatieproces na de eerste spoeling het mogelijk is om het aantal spoelingen te reduceren. “We hopen dat dit dezelfde werkzaamheid geeft met minder toxiciteit.” Helaas verloopt de inclusie van de studie moeizaam, mede vanwege het BCG-tekort”, aldus Van der Heijden. Hij meldde ten slotte dat de farmaceutische industrie aangeeft dat het tekort in afzienbare tijd verholpen zal zijn.
Spierinvasief blaascarcinoom
Dr. Joost Boormans, uroloog in het Erasmus MC, Rotterdam, besprak de ontwikkelingen rondom het spierinvasief blaascarcinoom. Hij ging onder meer in op de resultaten van een studie naar adjuvante chemotherapie bij pT3-pT4 of N+, M0 urotheelcelcarcinoom van de blaas.3 De studie includeerde echter slechts 283 van de geplande 660 patiënten en leverde geen verschil in overleving op. “Helaas is de studie underpowered, dus het is maar de vraag of we ooit duidelijk krijgen of adjuvante chemotherapie zinnig is of niet”, stelde Boormans.
Daarentegen is er voor de effectiviteit van neoadjuvante chemotherapie wel duidelijk bewijs, met als belangrijkste studie het in 2011 gepubliceerde onderzoek van de Medical Research Council waarin een verschil in tienjaarsoverleving werd gezien van 6% ten faveure van neoadjuvante chemotherapie.4 Boormans concludeerde dan ook dat voor gevorderd spierinvasief urotheelcelcarcinoom een radicale cystectomie alleen niet toereikend is. “Neoadjuvante chemotherapie geeft een overlevingsvoordeel en verlaagt ook het pathologisch T- en het N-stadium. Maar we zouden het meest gebaat zijn met biomarkers die kunnen voorspellen welke tumor wel zal responderen op neoadjuvante chemotherapie en welke tumor dat niet zal doen.”
Drs. Nick Beije, promovendus, Erasmus MC, besprak vervolgens de CirGuidance-studie. In dit onderzoek wordt aan de hand van de detectie van circulerende tumorcellen in het bloed van patiënten met spierinvasief blaascarcinoom bij wie een radicale cystectomie gepland is, besloten om wel of niet te behandelen met neoadjuvante chemotherapie. Patiënten bij wie circulerende tumorcellen aanwezig zijn, krijgen het advies om een neoadjuvante behandeling te ondergaan en bij patiënten zonder circulerende tumorcellen wordt hiervan afgezien. Beije vertelde dat in een Duitse studie met 100 patiënten met spierinvasief blaascarcinoom een duidelijk verband werd gezien tussen het voorkomen van circulerende tumorcellen en een slechtere recidiefvrije en totale overleving. Inmiddels doen zestien centra in Nederland mee en zijn 137 patiënten geïncludeerd. Bij 33 patiënten (24%) zijn circulerende tumorcellen aangetroffen.
CHEMORAD in startblokken
Dr. Richard Meijer, uroloog, UMC Utrecht, ging onder meer in op de CHEMORAD-studie, een DUOS-onderzoek naar de waarde van chemoradiatie bij blaaskanker. Lokale behandeling bij spierinvasieve blaaskanker bestaat na een TURT voornamelijk uit een cystectomie, vertelde Meijer, maar mogelijk is er ook plaats voor chemoradiatie. “Radiotherapie bij blaaskanker is de afgelopen twintig jaar echter voornamelijk gebruikt bij oudere patiënten bij wie men een operatie niet aandurfde. Maar door een aantal veranderingen in de behandelmogelijkheden, moeten we dit mogelijk toch als een meer standaardbehandeling gaan overwegen. Het is daarbij een blaassparende therapie en dat zullen veel patiënten aantrekkelijk vinden.”
Een overzicht van studies met de inzet van chemoradiatie bij blaaskanker toont bemoedigende complete-responspercentages van rond de 66-70%, vertelde Meijer. “De totale overleving komt daarbij in de buurt van de cijfers die we zien bij de cystectomie. Wel komt een lokaal recidief relatief vaak voor, wat inhoudt dat je de blaas goed moet blijven controleren.”
Meijer vertelde ten slotte dat het studieprotocol van de CHEMORAD-studie in het Antoni van Leeuwenhoek (AvL), te Amsterdam, is goedgekeurd, maar dat momenteel nog wordt gewerkt aan financiering. Wanneer die eenmaal is geregeld, zal de studie uiteindelijk in zes centra van start gaan, maar andere centra zijn welkom om eveneens deel te nemen, meldde Meijer.
TIGER en Tackle
Prof. dr. Jourik Gietema, internist-oncoloog, UMC Groningen, sprak onder meer over de TIGER-studie met patiënten met testiskanker. In deze studie zal bij patiënten met een recidief van non-seminoom de waarde van hoge doses chemotherapie worden onderzocht. Patiënten worden behandeld met viermaal TIP, de standaardbehandeling, of met TICE, waarbij zij driemaal een hoge dosis chemotherapie met stamcelreïnfusie krijgen, vertelde Gietema. “De achtergrond hiervan is dat er geen duidelijke standaardbehandeling is voor recidieftestiscarcinomen. Er zijn landen waar hoge doses chemotherapie worden gegeven en er zijn landen zoals Nederland waar dat niet standaard gebeurt.” In Nederland zullen twee centra, het AvL en UMC Groningen, participeren, vertelde Gietema. De verwachting is dat de studie vanaf het tweede kwartaal van 2016 open voor inclusie is.
Drs. Sjoukje Lubberts, arts-onderzoeker in het UMC Groningen, ging vervolgens in op de vascular-fingerprint- en de Tackle-studie, twee onderzoeken naar cardiovasculaire bijwerkingen als gevolg van de behandeling van testiscarcinoom. In de vascular-fingerprintstudie wordt gekeken naar het optreden van vroege hart- en vaatziekten en in de Tackle-studie naar het ontstaan van hart- en vaatziekten vanaf vijf jaar na de behandeling.
De vascular fingerprint is een nieuwe, eenvoudige screeningstool voor cardiovasculair risico, waarvoor verschillende klassieke risicofactoren zoals hypertensie, overgewicht en rookstatus in kaart worden gebracht. Lubberts deelde mee dat uit een prospectieve cohortstudie uitgevoerd in het UMCG bleek dat met de vascular fingerprint patiënten met een verhoogd risico op de ontwikkeling van hart- en vaatziekten geïdentificeerd kunnen worden. Zo werden patiënten met drie of meer risicofactoren geclassificeerd als een groep met een high risk vascular fingerprint, en deze groep leek met name een verhoogd risico op arteriële complicaties te hebben. De tool wordt momenteel gevalideerd in een prospectieve internationale validatiestudie waarin in totaal 176 patiënten geïncludeerd moeten worden, vertelde Lubberts.
RARE, RECAP en OSTRICH
Dr. André Bergman, oncoloog in het AvL, gaf een update van de vele studies en ontwikkelingen op het gebied van prostaatcarcinoom. Zo meldde hij dat in de beoogde gerandomiseerde fase 3-RARE-studie radium-223 vergeleken zal worden met rhenium-188. Het protocol is momenteel bijna afgerond, meldde Bergman. In de fase 2-RECAB-studie zullen patiënten die progressie vertonen tijdens of na behandeling met docetaxel worden behandeld met cabazitaxel, gevolgd door rhenium of alleen cabazitaxel. Deze studie zal naar verwachting begin 2016 openen en patiënten kunnen eventueel kortdurend hiervoor worden doorverwezen.
In de OSTRICH-studie zullen patiënten met een relatief slechte prognose die progressie vertonen tijdens of binnen drie maanden na behandeling met docetaxel worden gerandomiseerd tussen cabazitaxel en abirateron/enzalutamide naar keuze. Het gaat hier met name over patiënten met levermetastasen, snel ontwikkelde castratieresistentie of andere slechte prognostische kenmerken, vertelde Bergman.
Ten slotte vertelde Bergman over de ROTOR-registratie. Deze moet inzicht geven in de klinische uitkomsten van patiënten behandeld met radium-223, de inzet van deze behandeling in de dagelijkse praktijk en het effect hiervan op daaropvolgende behandelingen. Daarnaast wordt het effect op pijn bestudeerd en wordt onderzoek gedaan naar de waarde van botspecifieke serummarkers. De inclusie verloopt langzamer dan gepland, aldus Bergman, maar hij verwacht binnen afzienbare tijd voldoende patiënten te kunnen includeren.
Omwille van de tijd werden enkele initiatieven binnen de werkgroep alleen kort genoemd, zoals de CABAZIPET-studie waarin de voorspellende waarde van choline-PET voor een respons op cabazitaxel wordt onderzocht.
Prof. dr. Ronald de Wit vertelde verder over de Europese CARD-studie, naar cross-over tussen abiraterone en enzalutamide versus cabazitaxel bij eerder met docetaxel behandelde patiënten met mCRPC. Hij legde uit dat deze studie slechts gaat lopen in drie Nederlandse centra (Radboudumc, Amphia Ziekenhuis en Zuyderland) om de inclusie voor de CARVE-studie niet te benadelen. “Er zullen misschien meer centra willen deelnemen aan de CARD-studie, maar parallel hieraan zal binnenkort de Nederlandse CARVE-studie gaan draaien. Deze studie heeft een iets andere opzet, maar includeert deels dezelfde groep patiënten”, aldus De Wit.
ARV7 in CTC’s
Vervolgens besprak dr. Martijn Lolkema, internist-oncoloog in het Erasmus MC, de CARVE-studie. In dit onderzoek wordt onderzocht wat het effect is van behandeling met cabazitaxel bij patiënten met ARV7-expressie op circulerende tumorcellen (CTC’s). ARV7-expressie op CTC’s lijkt goed te voorspellen dat patiënten resistent zijn tegen behandeling met de nieuwe anti-androgenen enzalutamide en abirateron. Of ARV7-positieve CTC’s de respons op chemotherapie voorspellen, is minder duidelijk. “Die test kunnen we dus gebruiken om patiënten te stratificeren voor behandeling”, aldus Lolkema, “tenminste, als het zo is dat de ARV7-expressie geen invloed heeft op de chemotherapie met cabazitaxel.” Gegevens uit de Nederlandse CABARESC-studie doen echter al vermoeden dat dit niet het geval is, vertelde Lolkema.
Voor de CARVE-studie zullen bij eerder met docetaxel behandelde patiënten CTC’s worden geanalyseerd, en vervolgens zal aan de hand van de ARV7-expressie een behandeling worden ingezet. ARV7-negatieve patiënten worden terugverwezen naar de eigen behandelaar, maar ARV7-positieve patiënten zullen een behandeling krijgen met cabazitaxel. “Het doel van de studie is om uit te zoeken of mensen met een positieve ARV7-testuitslag inderdaad eenzelfde responspercentage hebben op cabazitaxel als de volledige populatie.”
PEACE-1
Dr. Fons van den Bergh, radiotherapeut in het UMC Groningen/Martini Ziekenhuis, behandelde ten slotte de PEACE-1-studie. In dit onderzoek wordt onderzocht of abirateron en/of lokale radiotherapie gecombineerd met androgeendeprivatietherapie (ADT) de uitkomsten kan verbeteren bij patiënten met gemetastaseerd prostaatcarcinoom. Patiënten worden gerandomiseerd in vier armen: enkel ADT, ADT plus abirateron, ADT plus radiotherapie, en ADT plus abirateron plus radiotherapie. Vanwege het bekend worden van de resultaten van de CHAARTED- en de STAMPEDE-studies is de studie echter geamendeerd en is er inmiddels een onderverdeling gemaakt van de deelnemers die wel of geen chemotherapie krijgen, vertelde Van den Bergh. Zo kunnen de al geïncludeerde patiënten en patiënten die geen chemotherapie kunnen verdragen toch deelnemen aan de studie. Bij de studie kijkt men naar het effect van de behandeling op de totale en de progressievrije overleving. In augustus 2015 waren al ruim 250 van de geplande 915 patiënten geïncludeerd, wist Van den Bergh en het Nederlandse gedeelte van de studie gaat nu hopelijk snel van start.
Nieuwe werkgroep
Dr. Shafak Aluwini, radiotherapeut, Erasmus MC, deed samen met dr. Henk van der Poel, uroloog, AvL, verslag van de oprichting van een nieuwe werkgroep voor de behandeling van primair prostaatcarcinoom. De reden voor het oprichten van een dergelijke werkgroep is het gebrek aan relevante studies voor deze groep patiënten, stelde Aluwini. “Als studies gestart worden, ligt het initiatief hiervoor vaak bij de industrie of bij een enkel ziekenhuis. Daarbij is het vaak lastig om de inclusie te voltooien. Als je kijkt naar het aantal patiënten in Nederland, bijna 5.000 per jaar, zou het moeten lukken om 500 patiënten te includeren in studies. Ik hoop dan ook dat we samen landelijk iets kunnen opzetten en meer studies kunnen starten.”
Chemoradiatie bij peniscarcinoom
Dr. Floris Pos, radiotherapeut, AvL, besprak het peniscarcinoom. Hij vertelde onder meer dat de afgelopen jaren de prognose van deze patiënten verbeterde: sinds de jaren negentig is er een halvering van de mortaliteit bereikt. De prognose van met name patiënten met uitgebreide kliermetastasen is echter nog teleurstellend, vervolgde Pos, en dat is de reden dat voor deze groep patiënten een betere behandeling nodig is. Helaas leverde een studie met een neoadjuvante behandeling met taxanen (TPF) als behandeling voor gevorderd peniscarcinoom een onbevredigend resultaat op.5 In dit onderzoek werden 26 inoperabele patiënten behandeld tussen 2008 en 2012, vertelde Pos, maar vanwege toxiciteit en progressie lukte het slechts bij 40% om de chemotherapie zoals gepland te geven. De behandeling gaf bij een aantal patiënten een respons (2 complete responsen, 9 partiële responsen), maar bij 14 van de 26 patiënten was sprake van ofwel stabiele ziekte of progressieve ziekte. “Deze strategie is weinig aantrekkelijk. De chemotherapie bracht niet wat we hoopten en ook de strategie om eerst neoadjuvant te behandelen en vervolgens te opereren was weinig aantrekkelijk omdat driekwart van de patiënten recidiveerde na een interval van ongeveer drie maanden. We moeten dus op zoek naar een andere behandelstrategie”, aldus Pos. Momenteel is daarom een studie van start gegaan waarin behandeling met chemoradiatie (SIB-IMRT gecombineerd met mitomycine en capecitabine) zal worden onderzocht. Pos stelde namens het DUOS-bestuur voor de krachten te bundelen door patiënten met deze zeldzame en complexe aandoening toch vooral te verwijzen naar een centrum dat alles in het werk stelt om de uitkomsten te verbeteren. Dat was ook gelijk de aanleiding om met elkaar te discussiëren over de bereidheid binnen DUOS naar elkaar te verwijzen.
Verwijzen voor studies
Daarna vond een discussie plaats over het naar elkaar verwijzen voor deelname aan studies. Prof. dr. Ronald de Wit, medisch oncoloog, Erasmus MC, benadrukte hierbij dat de vijf jaar dat DUOS nu bestaat heel succesvol zijn te noemen en dat inmiddels 36 centra deelnemen, maar ook dat er nog verbetering mogelijk is. Er bleek recent relatief weinig interesse voor de ACIS-studie die via de website wel aan alle centra was voorgelegd (tien centra doen mee) en de interesse voor de PRELUDE-studie (naar de thans beschikbare AR-V7-bepaling in CTC’s) als voorloper van de CARVE-studie valt tegen. “Iedereen wil toch weten wat de ARV7-status is van zijn patiënt? Ik zou zeggen dat je dit soort kansen moet grijpen.”
Verder zullen in 2016 verschillende relevante studies van start gaan, bijvoorbeeld met de nieuwe checkpointinhibitors. Omdat deze onderzoeken grotendeels in een beperkt aantal centra beschikbaar worden, is het doorverwijzen van patiënten van groot belang. De Wit: “Dit zijn studies waar we vanuit Nederland tientallen patiënten in zouden kunnen includeren als er bereidheid is om te verwijzen naar de ziekenhuizen waar dergelijke studies lopen.” DUOS is een studiegroep en deelname aan DUOS is niet vrijblijvend. Het is heel goed mogelijk dat een centrum op enig moment niet zelf aan een studie deel kan nemen, maar dan moet je wel bereid zijn naar elkaar te verwijzen. Omdat de participatie aan en het doorverwijzen voor studies essentieel zijn, opperde het DUOS-bestuur om naar analogie van de EORTC voortaan jaarlijks een minimumaantal patiënten te vereisen dat in studieverband wordt behandeld, waarbij specifiek voor DUOS de patiënten die actief voor studiebehandeling worden verwezen, zullen meetellen.
STAMPEDE en meta-analyse met STAMPEDE, CHAARTED en GETUG15
Prof. dr. Nick James, hoofdonderzoeker van de eind 2015 in The Lancet gepubliceerde STAMPEDE-studie, was uitgenodigd om de studieresultaten te bespreken en in perspectief te zetten.6 In dit onderzoek werd de waarde onderzocht van het toevoegen van docetaxel, zoledroninezuur, of de combinatie van beide aan de standaardbehandeling (ADT) voor uitgezaaide of hoogrisicoprostaatkanker. De studie liet zien dat het toevoegen van zes kuren docetaxel leidde tot een maar liefst vijftien maanden langere overleving vergeleken met enkel standaardzorg. James toonde verder dat de mediane overleving bij de patiënten met gemetastaseerde ziekte bij presentatie 45 maanden was in de standaardzorggroep en 60 maanden in de groep waarbij docetaxel was onderzocht. De toevoeging van zoledroninezuur gaf geen voordelig effect.
Tevens presenteerde hij de uitkomsten van een meta-analyse van gegevens uit de STAMPEDE- en de vergelijkbare CHAARTED- en GETUG-15-studies.7 De meta-analyse is gebaseerd op data van 2.993 patiënten en 1.254 overlijdensgevallen. Op basis van deze gegevens leverde bij patiënten met gemetastaseerde ziekte het toevoegen van docetaxel een hazardratio op van 0,77 op de kans op overlijden, vertelde James. Dit komt neer op een 10% betere overleving na vier jaar, van 40% naar 50%. “Dit is duidelijk een enorm voordeel”, aldus James. “Dit zijn zowel klinisch als statistisch significante resultaten.”
Prognostische waarde androgeenreceptor
Drs. Suzan Stelloo, MSc, promovenda in het AvL, doet onderzoek naar de prognostische waarde van profielen van androgeenreceptorbindingslocaties op het DNA. Zij heeft onder meer aangetoond dat er verschillen zijn in de binding van de androgeenreceptor op het DNA tussen primaire, hormoongevoelige tumoren en castratieresistente tumoren. Uiteindelijk lukte het haar en collega’s om negen genen te selecteren waarmee het mogelijk was om een cohort tumoren in te delen in een hoog- en een laagrisicogroep.8 Bij de patiënten met een hoog risico lukte het zelfs om patiënten met een ultrahoog risico te identificeren, aldus Stelloo, die daarbij benadrukte dat de test nog wel gevalideerd moet worden.
Urachustumoren
Mark Behrendt, promovendus in het AvL, sprak over urachustumoren. Deze tumoren zijn erg zeldzaam, vertelde Behrendt, en maken slechts 2% uit van het aantal blaastumoren, hoewel het de vraag is of ze hierbij ingedeeld moeten worden. Het lijkt er verder op dat deze tumoren het beste behandeld kunnen worden op een vergelijkbare manier als adenocarcinomen van het colon, beklemtoonde Behrendt. “Hoewel de diagnostiek en de behandeling meestal uitgevoerd worden door urologen, zou deze tumor niet moeten worden behandeld als blaascarcinoom. De enige curatieve behandeling is een partiële cystectomie en een en-blocresectie van de urachus en de navel. In het AvL behandelen we tevens met neoadjuvante radiotherapie en perioperatieve brachytherapie. Bij de aanwezigheid van slijm, tumorcellen of macroscopische ziekte in de buikholte wordt daarnaast cytoreductieve chirurgie met HIPEC met mitomycine gegeven.” In het AvL is een cohort van 56 patiënten verzameld en uit de bevindingen blijkt dat de curatief behandelde patiënten en de met HIPEC behandelde patiënten na twee jaar follow-up een vergelijkbare overleving hadden, terwijl de patiënten met metastasen meestal binnen twee jaar overleden, vertelde Behrendt.
Effect aantal docetaxelcycli
Ellen de Morrée, MSc, promovenda in het Erasmus MC, presenteerde een post-hocanalyse van de MAINSAIL-studie, die uitwijst dat het aantal kuren docetaxel invloed heeft op de overleving van patiënten met castratieresistente prostaatkanker. De MAINSAIL-studie was een fase 3-studie waarin patiënten behandeld werden met docetaxel, prednison en lenalidomide of met docetaxel, prednison en placebo. Uit deze studie bleek dat patiënten in de lenalidomidearm een significant slechtere overleving hadden.9 Omdat de deelnemers aan de studie niet in alle gevallen de aanbevolen tien cycli docetaxel kregen, werd het mogelijk om het effect van het aantal kuren te onderzoeken. Deze vraag is van belang omdat nog niet duidelijk is wat het optimale aantal kuren docetaxel is bij patiënten met castratieresistente prostaatkanker, vertelde De Morrée.
Zij liet verder zien dat patiënten in de lenalidomidegroep gemiddeld een relatief lage dosis docetaxel ontvingen met een mediaan aantal kuren van zes ten opzichte van acht bij de patiënten behandeld met alleen docetaxel en prednison. “Wij vroegen ons af of dit verschil in totaal aantal kuren docetaxel het verschil in totale overleving kon verklaren”, aldus De Morrée. Een analyse van geselecteerde gegevens van ruim 600 patiënten uit de MAINSAIL-studie liet vervolgens zien dat er een significant verschil in overleving was tussen patiënten die minder of meer dan acht kuren hadden ontvangen. Verder bleek uit deze analyse dat behandeling met lenalidomide niet op zichzelf invloed had op de overleving. “Waarschijnlijk is door meer toxiciteit in de lenalidomidegroep het aantal docetaxelkuren afgenomen, en dit blijkt in onze analyses een onafhankelijke factor voor overleving.”
Nieuwe biomarkers
Drs. Rianne Hendriks, promovenda in het Radboudumc, vertelde over het REFINE-project dat is bedoeld om bij patiënten met castratieresistente prostaatkanker nieuwe moleculaire en farmacologische biomarkers te ontdekken. Het project bestaat uit drie studies, waarbij twee studies zijn gericht op biomarkers voor abirateron en voor enzalutamide. De studie is inmiddels geopend in het Radboudumc, het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen en het Jeroen Bosch Ziekenhuis te Den Bosch. In de studies wordt onder meer gekeken naar circulerend tumor-RNA, en prostaatkankermarkers in bloed. Hendriks liet zien dat een aantal van deze markers voorafgaand aan PSA-veranderingen een indruk gaf van het effect van de behandeling. In de toekomst zouden patiënten geselecteerd kunnen worden voor bepaalde behandelingen op basis van deze biomarkers. Daarnaast zou kort na de start van de behandeling de respons bepaald kunnen worden, waarna het mogelijk is om bijvoorbeeld te switchen bij de-novoresistentie of aanpassing van de dosering bij suboptimale blootstelling.
Referenties
1. Hermans TJ, et al. Eur J Cancer 2015;54:18-26.
2. Mostafid AH, et al. Eur Urol 2015;67:359-60.
3. Sternberg CN, et al. Lancet Oncol 2015;16:76-86.
4. Medical Research Council Advanced Bladder Cancer Working Party. J Clin Oncol 2011;29:2171-7.
5. Djajadiningrat RS, et a. Clin Genitourin Cancer 2015;13:44-9.
6. James ND, et al. Lancet 2015. pii: S0140-6736(15)01037-5. doi: 10.1016/S0140-6736(15)01037-5. [Epub ahead of print]
7. Vale CL, et al. Lancet 2015. pii: S1470-2045(15)00489-1. doi: 10.1016/S1470-2045(15)00489-1. [Epub ahead of print]
8. Stelloo S, et al. EMBO Mol Med 2015;7:1450-64.
9. Petrylak DP, et al. Lancet Oncol 2015;16:417-25.
Drs. Twan van Venrooij, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2016 vol 7 nummer 1