Prof. dr. John Haanen, medisch oncoloog in het Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam, besprak de behandeling van patiënten met gemetastaseerd niercelcarcinoom en ging daarbij specifiek in op de rol van de tyrosinekinaseremmers. Hij meldde onder meer dat het lijkt alsof de maximale winst die hiermee te halen valt, is bereikt.
Na een bespreking van de verschillende behandelopties die door de richtlijnen worden gegeven, ging John Haanen in op enkele recent bekend geworden studieresultaten op het gebied van de behandeling van gemetastaseerd niercelcarcinoom. Zo besprak hij onder meer onderzoeken waarin sunitinib is vergeleken met pazopanib. De COMPARZ-studie liet bijvoorbeeld zien dat er geen significant verschil is in progressievrije en totale overleving tussen een behandeling met sunitinib of met pazopanib, vertelde Haanen. “Gebaseerd op deze studie lijken de middelen wat betreft effectiviteit min of meer vergelijkbaar.” De PISCES-studie waarin werd nagegaan aan welke van de twee middelen patiënten de voorkeur gaven, liet daarbij zien dat pazopanib wat dit betreft het middel van keuze is voor de meeste patiënten. Deels heeft dit echter ook te maken met het moment waarop je de voorkeur van patiënten bepaalt, stelde Haanen.
Verder vertelde de Amsterdamse hoogleraar dat in de SWITCH-studie geen voordeel was gevonden van de volgorde sorafenib-sunitinib ten opzichte van de volgorde sunitinib-sorafenib. De resultaten lieten zien dat bij beide strategieën de overleving ongeveer 2,5 jaar was. “Dat is dus ongeveer de winst die we behaald hebben als gevolg van de introductie van de targeted therapie”, stelde Haanen. “Dat is natuurlijk veel beter dan wat we bereikten met interferon. Er is een duidelijke stap vooruit gemaakt.”
Tweede en derde lijn
Wat betreft de tweedelijnsbehandeling ging Haanen onder meer in op de uitkomsten van de INTORSECT-studie, waarin sorafenib en everolimus werden vergeleken. Wat betreft het primaire eindpunt progressievrije overleving werd geen verschil gezien. Over de derde lijn vertelde Haanen dat een Italiaanse studie aanwijzingen opleverde dat het mogelijk betere effecten geeft als in de eerste twee lijnen met een TKI wordt behandeld en vervolgens met een mTOR-remmer. “Dit lijkt toch iets beter te zijn dan een VEGF-remmer, gevolgd door een mTOR-remmer gevolgd door een VEGF-remmer. De Italiaanse studie liet zien dat dit zowel wat betreft progressievrije als totale overleving een net iets beter resultaat geeft. Deze resultaten zijn echter retrospectief en dus weten we in feite niet goed wat het beste is want dit is niet prospectief en gerandomiseerd uitgezocht.”
De vele negatieve studieresultaten in het onderzoek naar de behandeling van niercelcarcinoom van de laatste tijd doen Haanen vermoeden dat de grens is bereikt van wat mogelijk is met de huidige systemische behandelopties. “Ik denk eerlijk gezegd dat we hiermee niet veel verder komen wat betreft effecten op de totale overleving, zeker zolang we geen predictieve biomarkers hebben.”
Zorg kan beter
Tevens vertelde Haanen over een studie die suggereert dat middelen die aangrijpen op het renine-angiotensinesysteem (RAS) mogelijk voordelen geven in combinatie met VEGF-gerichte behandelingen. Een begin dit jaar gepresenteerde, retrospectieve studie liet zien dat nierkankerpatiënten die tegelijkertijd met VEGF- en met ACE-remmers of een angiotensine-II-receptorantagonisten behandeld werden, betere uitkomsten hadden dan degenen die hiermee niet behandeld werden. Haanen: “Het lijkt zo te zijn dat er mogelijk voordeel is van behandeling met RAS-remmers bij patiënten die met targeted therapie behandeld worden.”
Haanen vermeldde ten slotte dat er aanwijzingen zijn dat de zorg voor patiënten met gemetastaseerd niercelcarcinoom in Nederland beter kan. Zo blijkt uit de EUROCARE-5-studie, waarin de sterfte aan kanker in Europese landen tussen 2000 en 2007 is vergeleken, dat de vijfjaarsoverleving bij niercelcarcinoom hier 8% lager is dan het Europese gemiddelde. Ook suggereren gegevens uit de PERCEPTION-studie, waarin wordt gekeken naar de behandeling van niercelcarcinoom in de dagelijkse praktijk, dat mogelijk onderbehandeling plaatsvindt. “Dit suggereert – het zijn geen harde getallen – dat verbetering kan plaatsvinden”, aldus Haanen.
Drs. T. van Venrooij, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2014 vol 5 nummer 3