Doelgerichte therapieën hebben bijgedragen aan de verbeterde prognose van vrouwen met ovariumkanker. Vooral met PARP-remmers heeft men grote successen geboekt, maar ook angiogeneseremmers laten aanzienlijke antitumoractiviteit zien. Tijdens het recente congres van de International Gynecologic Cancer Society te Lissabon werd de huidige stand van zaken besproken.
Tumoren met een BRCA-mutatie of andere homologerecombinatiedeficiëntie (HRD) hebben een verstoord reparatiemechanisme voor dubbelstrengs DNA-breuken. Indien in deze tumoren bovendien poly-(ADP-ribose)-polymerases (PARP’s) worden geremd, is het reparatiemechanisme dermate aangetast dat de tumorcellen doodgaan door apoptose.
PARP-remmers blijken dan ook de sterkste antitumoractiviteit te vertonen in tumoren met een verstoord DNA-reparatiemechanisme. Zo liet de grote fase 2-‘19’-studie zien dat olaparib bij vrouwen met een BRCA-gemuteerd ovariumcarcinoom geassocieerd is met een significant verbeterde progressievrije overleving (PFS) vergeleken met placebo.1,2 Recentelijk bleek uit de gerandomiseerde fase 3-ENGOT-OV16/NOVA-studie en een fase 2-studie dat de PARP-remmers niraparib en rucaparib ook sterke antitumoractiviteit vertonen bij patiënten met BRCA-gemuteerde ovariumkanker.3,4
HRD-identificatie
Behalve BRCA-deficiënte ovariumcarcinomen blijken ook tumoren zonder deze deficiëntie gevoelig voor PARP-remmers. De verwachting is dat deze laatste tumoren een andere vorm van HRD hebben.
“Waar bij ongeveer 20% van de ovariumcarcinomen een kiembaan- of somatische BRCA-mutatie werd gevonden, heeft mogelijk 30% van de ovariumcarcinomen een andere vorm van HRD. Een belangrijke vraag is echter hoe deze patiënten zonder BRCA-mutatie, maar met een andere vorm van HRD geïdentificeerd kunnen worden. Eén methode is de vaststelling van loss of heterozygocity (LOH) in de tumor, een genetische afwijking die kan worden veroorzaakt door een HRD. De fase 2-ARIEL2-studie liet bijvoorbeeld zien dat na behandeling met rucaparib vrouwen met een BCRAWT/LOHhoog-ovariumcarcinoom een betere PFS hadden dan vrouwen met een BCRAWT/LOHlaag-tumor.5 De voorspellende waarde van LOH in deze patiëntenpopulatie wordt momenteel in de ARIEL3-studie onderzocht”, aldus prof. dr. Jonathan Ledermann (Londen, Verenigd Koninkrijk).
Angiogenese
Niet alleen de remming van PARP is geassocieerd met een verbeterde uitkomst bij vrouwen met eierstokkanker, ook de vermindering van tumorangiogenese door doelgerichte therapieën heeft positieve resultaten laten zien. Behandeling met de VEGF-remmer bevacizumab versus placebo is bijvoorbeeld geassocieerd met een verbeterde PFS bij vrouwen met een epitheliaal ovariumcarcinoom die tevens met chirurgie en chemotherapie werden behandeld.6,7 Een belangrijke vraag bij deze middelen is of voorspeld kan worden welke patiënten het meest van de behandeling zullen profiteren. “Voorlopig lijken klinische parameters en serumbiomarkers niet erg bruikbaar. Enkele biomarkers in tumorweefsel zijn echter veelbelovend, met name het membraaneiwit CD31”, aldus prof. dr. Michael Birrer (Boston, Verenigde Staten). Hoewel initieel onderzoek van Birrer en collega’s suggereert dat CD31-expressie voorspellende waarde heeft bij ovariumkanker, zal toekomstig onderzoek moeten uitwijzen of CD31 inderdaad een bruikbare biomarker is.
Referenties
1. Ledermann J, et al. Lancet Oncol 2014;15:852-61.
2. Ledermann J, et al. Lancet Oncol 2016 Sep 8 [Epub ahead of print]
3. Mirza MR, et al. N Engl J Med 2016 Oct 7 [Epub ahead of print]
4. Drew Y, et al. Br J Cancer 2016;114:723-30.
5. Coleman RL, et al. J Clin Oncol 2016;34 (suppl): abstract 5540.
6. Burger RA, et al. N Engl J Med 2011;365:2473-83.
7. Perren TJ, et al. N Engl J Med 2011;365:2484-96.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer. Dit artikel is financieel mogelijk gemaakt door AstraZeneca.
Oncologie Up-to-date 2016 vol 7 nummer 6