Waardoor ontstaat kanker? Vorig jaar, op 2 januari, publiceerde het gezaghebbende tijdschrift Science een artikel waaruit zou blijken dat in twee derde van de gevallen sprake is van ‘domme pech’. Kort voor kerst plaatste het minstens zo prestigieuze Nature alvast een artikel online waarin juist een doorslaggevende rol wordt toegekend aan risicofactoren uit de omgeving. Hier lijkt een richtingenstrijd uitgebroken, maar is dat ook zo? Volgens epidemioloog prof. dr. Valery Lemmens, hoofd afdeling Onderzoek van IKNL en bijzonder hoogleraar Kankersurveillance in Rotterdam, is een relativering op haar plaats.
De publicatie in Science deed veel stof opwaaien, niet in het minst omdat één van de auteurs, Bert Vogelstein, een zeer vooraanstaande onderzoeker is die meer dan eens voor een Nobelprijs is getipt.1 Samen met wiskundige en biostatisticus Cristian Tomasetti onderzocht hij de vraag waarom kanker in sommige weefseltypen veel vaker ontstaat dan in andere. Ze vergeleken 31 weefseltypen en vonden een correlatie tussen het aantal stamceldelingen in die weefsels en de frequentie waarmee daarin kanker ontstaat. Die zou dan het gevolg zijn van spontane fouten die bij delingen optreden en die gezonde cellen omzetten in tumorcellen. Vervolgens zetten ze deze oorzaak van kanker af tegen andere mogelijke oorzaken, te weten genetische aanleg en externe factoren, en concluderen dat ongeveer een derde van alle kankers aan deze factoren is toe te schrijven. Dan vervolgen ze: “The majority is due to ‘bad luck’…”
Deze laatste opmerking werd nog eens herhaald in persberichten van Science en van de Johns Hopkins University waar beide onderzoekers werken. Die ging dus een eigen leven leiden.
Veel collega-onderzoekers reageerden als door een wesp gestoken. Zo bekritiseerde men de aannames waarop de conclusies waren gebaseerd en ook het feit dat louter Amerikaanse cijfers waren gebruikt. In India komt bijvoorbeeld veel meer leverkanker voor en nauwelijks darmkanker. Anderen vielen over de impliciete consequentie dat het nastreven van een gezonde leefstijl maar beperkt zin heeft.
Tegengeluid
Het artikel in Nature kwam van vier artsen en statistici van Stony Brook University met assistant professor biostatistiek Song Wu als eerste auteur.2 Zij concluderen dat de ‘pechfactor’ hooguit een derde van de gevallen van kanker kan verklaren. Zij komen daarop door aan te nemen dat risicofactoren uit de omgeving van invloed zijn op het aantal mutaties dat tijdens stamceldelingen optreedt. Weefsels waarin veel celdelingen optreden, zijn daardoor gevoeliger voor deze risicofactoren. Tomasetti en Vogelstein lieten dit in het midden. In de redenering van de vier Nature-auteurs is alleen sprake van ‘pech’ als de verhouding tussen de kans dat in een bepaald weefsel kanker ontstaat en het aantal celdelingen in dat weefsel beneden een bepaald niveau ligt. Bij alles wat daarboven zit – dus een hoger risico in relatie tot het aantal celdelingen – bepalen omgevingsfactoren het kankerrisico. Uit hun modelberekeningen volgt bovendien dat de snelheid waarmee spontane mutaties zich in een weefsel ophopen niet groot genoeg is om de gemeten kankerrisico’s te verklaren. Bijna alles wijst in hun model dus op een overheersende rol van omgevingsfactoren.
Interactie
Wie de publicaties in de media over deze zaken heeft gevolgd, krijgt de indruk dat hier sprake is van een soort stammenstrijd. Valery Lemmens zou dat jammer vinden. “Het naast elkaar zetten van in- en uitwendige factoren leidt tot een tweepolig denken dat geen recht doet aan de complexiteit van het ontstaan van kanker. In principe hebben beide groepen gelijk, maar de focus ligt anders. Beide studies zijn goed uitgevoerd, maar beide baseren zich op heel veel aannames. De twee groepen hadden wat mij betreft voorzichtiger moeten zijn in het formuleren van hun conclusies, omdat er zo veel is wat we nog niet weten.”
Voor Lemmens is het vanzelfsprekend dat in weefsels waar veel celdelingen plaatsvinden, meer kans is op fouten en dus op kanker. “Dat verklaart bijvoorbeeld waarom langere mensen meer kans op kanker hebben. Ze hebben nu eenmaal meer cellen en ondergaan dus ook vaker celdelingen. Als je het artikel van Tomasetti en Vogelstein goed leest, zeggen zij ook niet dat twee derde van de kankergevallen door pech komt, zoals in de pers werd gesuggereerd. Zij zeggen dat bepaalde weefsels gevoeliger zijn voor het ontwikkelen van kanker en dat de accumulatie van variaties in stamcellen voor twee derde de variatie tussen weefsels verklaart. Opvallend is wel dat zij borst- en prostaatkanker niet in hun berekeningen meenemen.”
Toch geeft hij ook Wu en zijn collega’s gelijk als het gaat om de invloed van externe factoren op de celdelingsprocessen. “Bij een aantal vormen van kanker is de rol van externe risicofactoren overduidelijk, zoals bij longkanker, het mesothelioom en bepaalde vormen van huidkanker. In veel andere gevallen weten we echter nog niet hoe groot de invloed van deze factoren precies is. Van prostaatkanker hebben we bijvoorbeeld nauwelijks een idee waardoor die veroorzaakt wordt. Leeftijd speelt een rol, maar naar de invloed van externe factoren kunnen we eigenlijk alleen maar gissen.” De twee derde invloed waar Wu en collega’s over spreken, is wat Lemmens betreft echt het maximum.
“Het gaat natuurlijk bij de meeste vormen van kanker om de interactie tussen genen en de omgeving. In hoeverre je gevoelig bent voor externe factoren hangt af van jouw genetische eigenschappen en mutaties daarin.”
Referenties
1. Tomasetti C, et al. Science 2015;347:78-81.
2. Wu S, et al. Nature 2016;529:43-7.
Drs. Huup Dassen, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2016 vol 7 nummer 1