Innoveren begint met de bereidheid om te leren van elkaar, is de boodschap die valt te trekken uit het jaarlijkse congres van het Dutch Institute for Clinical Auditing (DICA) dat 21 juni jl. plaatsvond in Amsterdam. De cultuur tot stand brengen die dit mogelijk maakt, vergt tijd. Maar als daar gericht in wordt geïnvesteerd, kunnen de revenuen groot zijn.
De Federatie Medisch Specialisten heeft een forse ambitie uitgesproken voor 2025: de zorg die medisch specialisten leveren, moet dan aantoonbaar tot de beste van de wereld behoren. De kern zit in dat woord ‘aantoonbaar’, benadrukte dr. Huib Cense (voorzitter Raad Kwaliteit en vicevoorzitter Federatie Medisch Specialisten) tijdens het DICA-congres. “Dit aantoonbaar maken vraagt om harde en zachte kwaliteits- en doelmatigheidsinformatie over bijvoorbeeld de kosten per ingreep”, zei hij. “Wat ervoor nodig is om hiertoe te komen, is een aanspreekcultuur. Maar ook: de ruimte nemen voor discussie met elkaar over de vraag ‘waar willen we in 2025 staan?’.” Het is niet voor niets dat Cense dit zo expliciet aan de orde stelde, want een aanspreekcultuur is in de zorg geen vanzelfsprekend gegeven.
De organisatie van het DICA-congres weet dit ook, getuige het feit dat een van de blokken tijdens het congres expliciet in het teken stond van cultuurverandering. De lezing van Cense viel buiten dit blok, maar ging wel nadrukkelijk op dit thema in. Hij vertelde hoe binnen zijn ziekenhuis vakgroepen informatie met elkaar delen over zaken als patiënttevredenheid en postoperatieve infecties. “Best spannend, zo’n vergelijking op de persoon”, gaf hij toe. “Hoe kan het dat ik meer naadlekkages heb dan jij?” Maar hij gaf ook aan dat de cultuur van openheid verbetert door het periodiek op een vast moment over zulke zaken te hebben. Vanzelfsprekend helpt het hierbij om te kunnen uitgaan van eenduidige data, wat de waarde van de DICA-registraties onderstreept.
Informatie delen
Dr. Michel Wouters (hoofd wetenschappelijk bureau DICA) was degene die vervolgens de aftrap nam in het blok over cultuurverandering. Hij riep alle aanwezigen op om op de beursvloer kennis te maken met het Codman dynamisch dashboard, genoemd naar de arts Ernest Codman, die in 1917 voorspelde dat het binnen enkele jaren gebruikelijk zou zijn dat ziekenhuizen hun resultaten zouden analyseren om hun sterke en zwakke punten in kaart te brengen en te delen met andere ziekenhuizen. Het zou langer duren dan hij dacht.
Het Codman dynamisch dashboard geeft inzicht in uitkomsten van specifieke groepen patiënten, zodat geïnformeerde behandelkeuzes kunnen worden gemaakt. Bovendien schetst het trends in uitkomsten van zorg als basis voor kortcyclisch verbeteren. De data die het dashboard biedt, kunnen het uitgangspunt vormen voor zogenoemde Codmansessies, waarin behandelaars met elkaar in discussie gaan over de vraag wat goed gaat en wat beter kan. Het is precies die discussie waarover Cense het in zijn lezing ook had. Sinds de start van DICA in 2009 is overigens al veel bereikt om op basis van data tot kwaliteitsverbetering te komen, stelde Wouters. “Voor die tijd wisten we als artsen niet hoe onze uitkomsten waren en hoe die zich verhielden tot die van collega’s”, zei hij. ”Inmiddels denk ik serieus dat die moonshot van de Federatie Medisch Specialisten voor 2025 reëel is.”
Stroperig
Dat data registreren niet iets is dat zonder slag of stoot tot stand komt, maakte prof. dr. Mark Kramer (raad van bestuur Amsterdam UMC, locatie VUmc) duidelijk in zijn bijdrage. “De eerste registraties bij de afdeling Interne geneeskunde van de grond krijgen voelde als vijf jaar door stroop lopen”, zei hij. Hoewel er nu naar zijn zeggen veel veranderd is, valt nog wel winst te boeken. Ter illustratie verwees hij naar de praktijkvariatie die nog steeds bestaat hij oesofaguscarcinoom: de kans op genezing varieert in Nederland tussen 50 en 80%. “Dat is onacceptabel”, zei hij. “En je verandert het alleen door op basis van behandelprotocollen in ketens tot goede afspraken te komen, je daaraan te houden en te controleren of dit ook gebeurt.” Dat dit binnen een organisatie vraagt om een cultuur die ruimte biedt aan discussie om te leren van elkaar, is duidelijk. Er moet sprake zijn van lerend vermogen en van gedeelde waarden als uitgangspunt voor de zorg, stelde Kramer.
Het onderwerp cultuurverandering kwam ook aan bod tijdens een van de workshops. Hoewel een van de aanwezigen na afloop opmerkte: “Eigenlijk ging het nauwelijks over cultuurverandering”, en dat was terecht. Het ging vooral over wat kan worden bereikt als die cultuurverandering een feit is en alle professionals binnen een organisatie de neuzen dezelfde kant op hebben. De sprekers waren namelijk dr. Ronald Liem en dr. Marlies Jansen-Landheer van respectievelijk Nederlandse Obesitas Kliniek en Equipe Zorgbedrijven. Twee focusklinieken dus. “Die focus verschaft ons onderscheidend vermogen en geeft ons de aanzet tot leren en verbeteren”, zei Liem. Een van de aanwezigen stelde de vraag of we hieruit moeten concluderen dat eigenlijk alle zorg in focusklinieken zou moeten worden ondergebracht. Jansen-Landheer antwoordde hierop dat zelfstandige behandelcentra in ieder geval wel de toon kunnen zetten, omdat hierin competitieve mensen bij elkaar gebracht worden die aan hetzelfde doel werken. “Als je hen voedt met data, versterk je hun intrinsieke motivatie om het steeds beter te doen”, zei ze.
Resultaten bereiken
Het blok tijdens het DICA-congres waarin innovatie centraal stond, liet zien dat mooie resultaten kunnen worden bereikt als sprake is van een cultuur waarin behandelaars bereid zijn om van elkaar te leren. Dr. Marie Jeanne Vrancken Peeters (chirurg, Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam) stond stil bij de NABON Breast Cancer Audit, die vanaf het begin multidisciplinair opgezet is en waarin sinds de start in 2011 meer dan 100.000 patiënten geïncludeerd zijn met per patiënt meer dan honderd variabelen. Veel patiënten werden in 2011 al multidisciplinair besproken, en inmiddels gebeurt dit vrijwel altijd. Het aantal irradicale resecties daalde tussen 2012 en 2017 van 5,6% naar 2,6%. Wel is er nog ruimte voor verbetering, stelde Vrancken Peeters, want er zit nog te veel variatie in de mate waarin borstcontourbesparende operaties worden uitgevoerd. Hetzelfde geldt voor de directe reconstructie na mastectomie. Ze pleitte voor dedicated borstkankerteams en onderstreepte ook het belang van patient reported outcome measures (PROM’s).
Andrea Pusic (plastisch chirurg Brigham and Women’s Hospital, Boston, Verenigde Staten) ging verder in op het belang van PROM’s in relatie tot borstkankerchirurgie. Door de eerste tien dagen na ontslag van de patiënt te monitoren hoe het met haar gaat, ontstaat inzicht bij de arts over wat het voor de patiënt betekent om chirurgie te hebben ondergaan. Als vervolgstap noemde zij het informeren van de patiënt over hoe het andere patiënten in dezelfde situatie vergaat. Zij kunnen dan beter overzien hoe hun herstel verloopt en hoe dit zich verhoudt tot andere patiënten.
Drs. Suzan van der Meij (chirurg-oncoloog, Flevoziekenhuis, Almere) bracht ten slotte het belang van PROM’s nog dichterbij door het te koppelen aan een persoonlijke ervaring. Een patiënte vertelde haar dat ze graag verhalen van andere patiënten had gehoord, om zo zelf een betere beslissing over de behandelopties voor haar borstkanker te kunnen nemen. Maar patiënten moeten wel het belang inzien van het invullen van vragenlijsten. Die moeten dus zo kort mogelijk zijn en de inhoud moet relevant zijn voor ze.
Drs. Frank van Wijck, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2018 vol 9 nummer 4