Zorginstituut Nederland beoordeelt of nieuwe zorg op basis van een goede balans tussen kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid toegelaten kan worden tot het basispakket. Zorg kent echter vele vormen die elk hun specifieke kenmerken hebben. Manager Oncologie mr. Linda van Saase doet uit de doeken hoe het Zorginstituut verschillende vormen van zorg, zoals geneesmiddelen en protonentherapie, beoordeelt en daarover de minister van VWS adviseert.
Zorginstituut Nederland is door de minister van VWS aangewezen om onder andere het basispakket, zoals door de overheid vastgelegd in de Zorgverzekeringswet, te beheren en te beoordelen welke nieuwe zorg aan dit basispakket toegevoegd zou kunnen worden of welke bestaande zorg tot het pakket behoort. Voor deze beoordeling hanteert het Zorginstituut vier hoofdcriteria: noodzakelijkheid, effectiviteit, kosteneffectiviteit en uitvoerbaarheid. “Voor de bepaling van de noodzakelijkheid hanteren we het zogenoemde ziektelastcriterium, dat een maat is voor de ernst van een ziekte. Want hoe ernstiger een ziekte is, hoe meer de samenleving ervoor over heeft om die ziekte te behandelen. Daarnaast stellen we ook vast of de zorg te duur is om door de patiënt zelf te laten betalen. Voor de beoordeling van de effectiviteit bepalen we of de zorg voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. Dit wil zeggen dat het Zorginstituut toetst of er voldoende wetenschappelijke onderbouwing is om zorg toe te laten en of die zorg minimaal net zo goed is als de vergelijkbare zorg die op dat moment geboden wordt. Alle vormen van zorg worden aan deze toets onderworpen. Vooral bij de innovatieve zorg kan dan wel eens een spanningsveld ontstaan tussen ‘veelbelovende’ resultaten en het daadwerkelijk bewijs voor bijvoorbeeld de werkzaamheid van een behandeling. Dan is het goed dat er een nuchtere en kritische partij is zoals Zorginstituut Nederland.Verder heeft het Zorginstituut de verantwoordelijkheid om de zorg betaalbaar te houden. Daarbij hechten we aan een goede balans tussen de effectiviteit en kosten van de zorg. Hierbij speelt ook de kwaliteit van leven een belangrijke rol. Bij de geneesmiddelen is de bepaling van de kosteneffectiviteit het best ontwikkeld. Bij de overige vormen van zorg zien wij steeds vaker dat de betrokken partijen ook een kosteneffectiviteitsanalyse hebben uitgevoerd en kunnen laten zien dat de betreffende zorg niet alleen meerwaarde heeft voor de patiënt, maar ook voor de maatschappij. Dan denk ik bijvoorbeeld aan de behandeling van vermoeidheidsklachten, stress of psychische problemen bij kankerpatiënten. Bij deze vormen van zorg is echter niet altijd alle benodigde informatie beschikbaar en kan het een uitdaging zijn om de kosteneffectiviteit te bepalen. Daarom juich ik het toe dat hier steeds meer aandacht voor is. Ten slotte beoordelen we ook de uitvoerbaarheid van de zorg. Dit is een vrij breed criterium waarbij we bijvoorbeeld bekijken of een behandeling voldoende aangeboden kan worden, en hanteerbaar en ethisch verantwoord is”, aldus Linda van Saase.
Oncologie
Binnen de afdeling Zorg van het Zorginstituut zijn negen zorginhoudelijke teams werkzaam. Oncologie is daar één van. Van Saase: “De teams bestaan uit een breed spectrum aan experts met verschillende achtergronden, zoals artsen, gezondheidswetenschappers, economen en juristen. Voor elk project worden vanuit deze groep experts werkgroepen samengesteld die afgestemd zijn op de behoefte van dat project. Alle teams volgen een beproefde methodiek die voor elk ziektegebied hetzelfde is. Natuurlijk wordt hierin wel de specifieke dynamiek van het betreffende veld meegenomen. Zo kenmerkt de oncologie zich momenteel door snelle ontwikkelingen waar wij in onze werkwijze rekening mee houden.”De criteria die Zorginstituut Nederland hanteert voor de beoordeling van nieuw geregistreerde oncologische middelen of behandelingen hebben volgens Van Saase overeenkomsten met de PASKWIL-criteria van de NVMO. “Het kan echter gebeuren dat wij een ander advies uitbrengen dan de internist-oncologen. Omdat we dit graag willen voorkomen, bekijkt Zorginstituut Nederland momenteel samen met de NVMO en andere betrokkenen hoe we de gehanteerde criteria beter op elkaar kunnen laten aansluiten. Daarbij spelen niet alleen de werkzaamheid en toxiciteit van behandelingen een rol, maar ook criteria als de kwaliteit van leven, de impact op het budget en de kosteneffectiviteit. Deze laatste twee worden tegenwoordig, mede door de komst van een aantal dure middelen, steeds beter in kaart gebracht. Het komt dan ook voor dat wij de effectiviteit en kosten van een middel of behandeling niet met elkaar in balans vinden en dat de minister van VWS op grond daarvan besluit om in overleg met de producent tot een andere prijs te komen”, aldus Van Saase.
Protonentherapie
Protonentherapie is een relatief nieuwe behandeling waarmee over het algemeen gerichter bestraald kan worden dan met fotonentherapie. Hierdoor is het mogelijk om tumoren met een hogere dosis te bestralen en tegelijkertijd aan het omliggende, gezonde weefsel slechts beperkte schade toe te brengen. Door het ontbreken van een vergunninghoudend protonencentrum in Nederland moesten Nederlandse kankerpatiënten tot voor kort echter uitwijken naar het buitenland om met protonen bestraald te worden. Van Saase: “Toen wij in 2010 protonentherapie moesten beoordelen, werd deze behandeling in Nederland nog niet toegepast. Verder was er nog maar een beperkt aantal studies met protonentherapie gepubliceerd. Wel konden we in samenwerking met experts tot een model komen waarmee we de uitkomst van protonen- versus fotonentherapie voldoende konden voorspellen. Op basis van de resultaten van dat model en in nauw overleg met de Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie, patiënten, de NZA, het ministerie van VWS en zorgverzekeraars concludeerden we dat protonentherapie voldeed aan de stand van de wetenschap en praktijk. Als men bedenkt dat het eerste protonencentrum dit voorjaar in Groningen werd geopend, mag het duidelijk zijn dat we met een voor Nederland zeer innovatieve behandeling te maken hadden. Dit is een mooi en succesvol voorbeeld van een gezamenlijke en zeer nauwkeurige beoordeling van nieuwe zorg.” In totaal zullen binnen afzienbare tijd nog drie protonencentra geopend worden: in Delft, Maastricht en Amsterdam. Momenteel wordt protonentherapie vergoed uit het basispakket indien er sprake is van een ‘standaardindicatie’, waaronder pediatrische en intra-oculaire tumoren, dan wel model-basedindicatie, zoals hoofd-halstumoren en longcarcinomen. Voor de standaardindicaties is protonentherapie de behandeling van keuze, terwijl patiënten met een model-basedindicatie alleen voor protonentherapie in aanmerking komen als de verwachting is dat die behandeling een duidelijk voordeel oplevert vergeleken met fotonentherapie.
Samenwerking
Om haar taken optimaal uit te kunnen voeren werkt Zorginstituut Nederland samen met een groot aantal nationale en internationale organisaties. Van Saase: “Binnen Europa maakt het Zorginstituut bijvoorbeeld deel uit van EUnetHTA, een samenwerkingsverband van organisaties die health technology assessments(HTA’s) uitvoeren. Binnen EUnetHTA is Nederland een belangrijke voortrekker, onder andere omdat deze overkoepelende organisatie tot 2020 vanuit Nederland wordt gecoördineerd.”Naast HTA-organisaties werkt Zorginstituut Nederland veel samen met patiëntenverenigingen en de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK). “Patiënten vormen voor ons een zeer belangrijke partij, en dat is wederzijds. Bij bijvoorbeeld de beoordeling van een middel of behandeling worden zij vooraf, tijdens en na afloop bij die beoordeling betrokken. Ook in diverse werkgroepen van Zorginstituut Nederland hebben patiëntenverenigingen zitting. Soms maken patiënten zelfs het verschil. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan de vergoeding van het middel eculizumab voor de behandeling van de zeldzame ziekte aHUS. Omdat, naar onze mening, de kosten en effectiviteit van dit middel niet in balans waren, stelden de patiënten in overleg met de artsen voor om het middel minder frequent in te nemen. Hiermee bleef de effectiviteit van eculizumab behouden, maar werden de kosten sterk verlaagd en adviseerden wij om het middel uit het basispakket te vergoeden. Een geweldige prestatie van de patiënten en andere betrokkenen. Een ander voorbeeld is de inzet van patiënten voor de behandeling van borstkanker met het middel pembrolizumab. Samen met de beroepsgroep en de Borstkankervereniging Nederland stelde de NFK namelijk voor om in een klinische studie te onderzoeken of pembrolizumab op een later moment in de behandeling gegeven kan worden zonder aan effectiviteit in te leveren. Dit zou niet alleen de kosten reduceren, maar tevens kunnen leiden tot vermindering van de behandelingsgeassocieerde bijwerkingen”, besluit Van Saase.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Oncologie Up-to-date 2018 vol 9 nummer 5