Prof. dr. Floor van Leeuwen combineert de bijzondere karakteristiek in zich dat ze uit een andere tijd komt, maar ook volledig van deze tijd is. In de veertig jaar die zij als epidemioloog bij het Antoni van Leeuwenhoek te Amsterdam werkt, stond ze in de voorlinie van grote ontwikkelingen in het onderzoek en de zorg bij kanker, en daarmee is ze nog lang niet klaar.
Een glanzende carrière maken als epidemioloog zonder aanvankelijk als epidemioloog te zijn opgeleid. Floor van Leeuwen is het gelukt. “De studie Gezondheidswetenschappen - nu de gebruikelijke ingang om epidemioloog te worden - bestond nog niet toen ik in 1974 ging studeren”, vertelt ze. “Dus werd het voeding, in Wageningen. Wel kreeg ik daar ook voedingsepidemiologie en de vakgroep Gezondheidsleer deed ook epidemiologisch onderzoek. Daar werkte ik aan de evaluatie van de screening op baarmoederhalskanker, echt epidemiologisch onderzoek dus. En tijdens mijn stage onderzocht ik de relatie tussen darmpoliepen en voeding.”
Maanden voor haar afstuderen reageerde Van Leeuwen op een vacature bij het Antoni van Leeuwenhoek. De registratiearts die de registratieafdeling leidde, ging weg. Wilde zij die functie overnemen, en ook een afdeling Epidemiologie opzetten? “Een schaap-met-vijf-potenbaan dus”, zegt ze, “en ik werd aangenomen.”
Leerschool Amerika
Van Leeuwen bedong dat ze een jaar naar het buitenland mocht om een master in de epidemiologie van kanker te halen. “Er waren nog maar weinig epidemiologen in Nederland en zeker niet op het gebied van kanker”, vertelt ze. Gefinancierd door een zelf geregelde beurs van de International Agency for Research on Cancer (IARC) kon ze een jaar naar de Verenigde Staten. Bij het IARC had ze epidemioloog dr. Philip Cole ontmoet, dé topper op het gebied van de epidemiologie van mammacarcinoom. Ze vertelt: “Hij was net vanuit Harvard verkast naar Birmingham in Alabama en moest daar een nieuwe afdeling Kankerepidemiologie op gaan zetten. Hij bleek een uitstekende docent, vooral op het gebied van epidemiologische methoden en mammacarcinoom.”
Terug in het Antoni van Leeuwenhoek werd ze in het diepe gegooid: een afdeling Epidemiologie opzetten en subsidieaanvragen indienen bij KWF Kankerbestrijding. “Ik was zelf nog niet eens gepromoveerd, dat kwam pas in 1994”, vertelt ze. Vier jaar later werd ze al aan het toenmalige VUmc - nu Amsterdam UMC - benoemd tot bijzonder hoogleraar Epidemiologie van kanker. In haar streven de afdeling Epidemiologie van het Antoni van Leeuwenhoek snel vorm te geven, slaagde ze erin twee KWF-subsidies binnen te halen, voor onderzoek naar de relatie tussen de pil en borstkanker, en voor onderzoek naar de langetermijngevolgen van de behandeling van hodgkinlymfoom en zaadbalkanker. Zelf focuste ze op dit tweede onderwerp, eerst ging het over het risico op tweede tumoren, later verbreed naar cardiovasculaire ziekten. En ze startte onderzoek naar late effecten bij mammacarcinoom en kinderkanker.
De eerste jaren
In 1984 toonde internist dr. Reinier Somers in het Antoni van Leeuwenhoek haar uitpuilende dozen met medische statussen. Ze vertelt: “Hij zei dat hij al die patiënten had genezen van hodgkinlymfoom, maar dat ze tweede tumoren ontwikkelden en daardoor vaak overleden. Hij vroeg me samen met hem te onderzoeken of die tweede tumor te wijten was aan de behandeling.”
Later werd Somers benaderd door een collega die net als hij in het bestuur van de Commissie Testistumoren had gezeten, opgericht om tot een landelijk beleid te komen inzake diagnose en behandeling. “Die collega bezat een archiefkast met de gegevens die de commissie in de loop van de jaren van 2.000 patiënten had geregistreerd. Of we die wilden hebben, anders zou de inhoud worden vernietigd. Ik ben toen in een transportwagen van het ziekenhuis gestapt om alles op te halen. Iets wat nu niet meer denkbaar is natuurlijk, maar het leverde - geanonimiseerd - een schat aan data op.”
Omdat ze ondertussen ook nog hoofd van de afdeling Medische registratie was, maakte ze drie jaar lang tijd om zelf één dag in de week registratiewerk te doen. Een leerschool die ertoe leidde dat ze ook betrokken raakte bij de Nederlandse Kankerregistratie.
Onvruchtbaarheidsbehandeling
Begin jaren negentig raakte ze met oncologisch gynaecoloog prof. dr. Curt Burger in gesprek over een publicatie over het mogelijk verhoogde risico op ovariumcarcinoom door de ovariumstimulatie die bij onvruchtbaarheid wordt toegepast. “Dit was een slecht opgezette studie en we wilden meer duidelijkheid”, vertelt ze. “Met financiering van het Preventiefonds - nu ZonMw - brachten we een landelijk cohort bijeen van de eerste groep vrouwen in Nederland die een IVF-behandeling kregen en een controlegroep van vrouwen die hier niet voor kozen. IVF-behandeling werd sinds 1983 aangeboden, maar de digitalisering van registraties kwam pas jaren later. We moesten heel snel werken om al die dossiers op tijd te digitaliseren, want dit was net in de tijd dat de beweging op gang kwam dossiers na tien jaar te vernietigen vanwege privacy. Het legde de basis voor veel mooi onderzoek naar de langetermijngevolgen van IVF. Gelukkig zijn de resultaten geruststellend.”
In de veertig jaar dat Van Leeuwen nu in het Antoni van Leeuwenhoek werkt, heeft zich een revolutionaire ontwikkeling voltrokken in de behandeling van kanker. “Mijn vader was internist”, vertelt ze. “Ik herinner me dat hij vertelde dat hodgkinlymfoom voor het eerst kon worden genezen met een nieuwe vorm van chemotherapie. Later vertelde hij hetzelfde over zaadbalkanker. Daarom sprak later dat verhaal van Somers me zo aan. In onderzoek naar late effecten van de behandeling van kanker moet je je realiseren dat de patiënten voordat die behandeling er was, bijna allemaal overleden aan hun tumor. Het geeft voldoening dat onze onderzoeksresultaten naar late effecten snel zijn toegepast in de klinische praktijk, om de behandelingen minder agressief te maken, zodat de huidige patiënt minder risico loopt op late effecten dan vroeger. Ook gebruiken we de onderzoeksresultaten nu om de patiënten te helpen die in het verleden, en soms nog steeds, zeer intensief zijn behandeld. Met een groep lymfoomspecialisten hebben we in 2009 het BETER-consortium opgericht, dat evidence-based richtlijnen heeft gemaakt voor de nazorg voor vijfjaarsoverlevers van hodgkin- en ook non-hodgkinlymfoom.”
Dit leidde - met een infrastructuur-grant van KWF - tot de BETER-poli’s.1,2 Patiënten krijgen hier een individueel screeningsprogramma om tijdig eventuele nieuwe tumoren of hartfalen te ontdekken. “Natuurlijk is dit alleen effectief als je screent op een aandoening die beter behandeld kan worden als deze in een vroeg stadium wordt opgespoord”, zegt Van Leeuwen. “Inmiddels zijn bij dit initiatief al zeker dertig ziekenhuizen betrokken.”
Gewoon doorgaan
Van Leeuwen heeft de pensioengerechtigde leeftijd nog niet bereikt, maar heeft ook geen plannen om dan te stoppen. “Ik wil daarna gewoon doorgaan”, zegt ze, “maar dan twee of drie dagen per week. Het Antoni van Leeuwenhoek biedt die mogelijkheid en er zijn altijd nieuwe dingen om te onderzoeken. Daarnaast zijn er ook de internationale commissies waarin ik actief ben en de promovendi die ik begeleid. Ik vind mijn werk veel te leuk om te stoppen.”
Referenties
1. Nijdam A, et al. Br J Haematol 2019;186:e103-e108.
2. Dekker N, et al. Ned Tijdschr Geneeskd 2015;159:A9269.
Drs. Frank van Wijck, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2022 vol 13 nummer 2