Na ruim twintig jaar voorzitter te zijn geweest van de Oncologiecommissie van het Jeroen Bosch Ziekenhuis in ’s-Hertogenbosch heeft internist-oncoloog/hematoloog dr. Hans Pruijt onlangs de hamer overgedragen aan zijn collega dr. Miriam Wumkes. Een mooie gelegenheid om terug te blikken op de veranderingen die zich de afgelopen twee decennia hebben voorgedaan in de organisatie van de oncologische zorg in Nederland.
“Toen ik eind 1999 vanuit het Antoni van Leeuwenhoek te Amsterdam naar ‘s-Hertogenbosch kwam, waar toen nog drie ziekenhuizen waren, was het in Nederland nog geen gewoonte om oncologische patiënten op een multidisciplinaire poli te zien. Elk specialisme had zijn eigen poli. Vanuit het Antoni van Leeuwenhoek was ik wel gewend met andere specialisten samen naar de oncologische patiënt te kijken. Ik heb toen in het toenmalige Willem Alexander Ziekenhuis, dat bezig was met een fusie met het Groot Ziekengasthuis, een multidisciplinaire poli opgezet voor oncologische patiënten. In dit Multidisciplinair Oncologisch Centrum, kortweg MOC, en geopend door toenmalig minister Els Borst, werkten alle betrokken specialisten, verpleegkundigen en ondersteunende zorgverleners als diëtisten en de apotheek samen. Inmiddels is dit gemeengoed in alle ziekenhuizen, maar toen liepen we daarmee op de troepen vooruit. Het was mijn taak als voorzitter van de Oncologiecommissie om dit geheel goed te laten draaien,” vertelt Hans Pruijt.
Tumorwerkgroepen
Hierop voortbordurend werden ook de eerste tumorwerkgroepen opgezet, blikt Pruijt terug. “Om de kwaliteit van de oncologische zorg te verbeteren, bedachten we dat het goed zou zijn om per tumorsoort de betrokken specialismen intern goed met elkaar te laten samenwerken. Onder andere door multidisciplinaire besprekingen op te zetten. Ook iets dat inmiddels gemeengoed is geworden. Die samenwerking was aanvankelijk overigens vooral intern, binnen het eigen ziekenhuis dus. Mede doordat er in Brabant geen academisch ziekenhuis was, maar wel een goed functionerend integraal kankercentrum, het IKZ, ontstond er ook onderlinge samenwerking tussen de Brabantse ziekenhuizen op het gebied van de oncologie. Die samenwerking vanuit het toenmalige IKZ heeft, naast het onderlinge contact ten aanzien van de oncologische zorg door middel van tumorwerkgroepen, ook geleid tot veel epidemiologisch onderzoek op het gebied van de oncologie en gezamenlijke publicaties.”
Uitruil
Mede onder invloed van landelijke tendensen en de discussies over volumenormen kwam ook de concentratie van zorg tussen de Brabantse ziekenhuizen van de grond. “Daarbij kreeg je een uitruil van met name chirurgische behandelingen van complexe laag-volumezorg. Zo gingen we ons in ‘s-Hertogenbosch concentreren op de pancreastumoren, terwijl het Elisabeth-Tweesteden Ziekenhuis in Tilburg het centrum voor de slokdarm- en maagcarcinomen werd. Bij die onderlinge afspraken speelden natuurlijk ook historische banden een rol. Zo werkten we vanuit ‘s-Hertogenbosch al veel langer samen met het Radboudumc in Nijmegen als hoofd-halscentrum en bij de behandeling van melanomen en sarcomen. Dat hebben we zo gehouden. Ook toen vanuit de ziekenhuizen in West-Brabant het oncologienetwerk EMBRAZE werd opgezet, waarin het Erasmus MC in Rotterdam de academische partner is.
Wat mij betreft is het geen probleem dat je voor de ene tumorsoort samenwerkt in EMBRAZE en voor een andere tumorsoort met een ander netwerk. Als het maar voor iedereen duidelijk is wie met wie samenwerkt voor welke tumorsoort. Overigens is het mijn ervaring dat een groot deel van de patiënten niet staat te trappelen om in een ander ziekenhuis te worden behandeld. Wel kan het goed worden uitgelegd dat ze voor een deel van de behandeling, bijvoorbeeld de chirurgische ingreep, naar een ziekenhuis binnen het netwerk worden verwezen. Van groot belang hierbij is dat er goede werkafspraken en zorgpaden zijn en de lijntjes met de andere behandelaars kort.”
Logistiek lastig
Inmiddels zijn de oncologienetwerken in heel Nederland verder uitgekristalliseerd. Pruijt is er tevreden over. “Voor de kwaliteit van de patiëntenzorg hebben de netwerken toegevoegde waarde. In de netwerkstandaarden is goed vastgelegd wie wat waar doet. Het kost wel veel extra energie om alles rondom de patiëntenzorg goed te regelen in je netwerk. Hierbij spelen met name de verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten een belangrijke rol als casemanagers. Bij ons is ervoor gekozen om de verpleegkundig specialisten de patiënten te laten begeleiden door de hele keten, dus vanaf diagnose tot en met alle behandelingen. Daardoor is er geen overdracht tussen de verschillende specialismen, wat grote voordelen biedt. Daarnaast zijn de MDO’s binnen het netwerk vaak logistiek een lastige klus, mede door ict-problemen en uitwisseling van gegevens. Zo is bijvoorbeeld de kwaliteit van de beeldvorming tijdens de besprekingen vaak matig, waardoor een goede medebeoordeling voor de consulenten lastig is. Het is wel zo dat het intensievere contact ertoe leidt dat je sneller en gemakkelijker kunt schakelen met de andere ziekenhuizen in het netwerk.”
Positie kleinere ziekenhuizen
Een belangrijk punt van aandacht bij het maken van afspraken over de verdeling van de taken binnen de netwerken is oog te houden voor elkaars belangen, stelt Pruijt. “Je kunt bijvoorbeeld wel de volumenormen verder verhogen, maar er moet natuurlijk ook aandacht zijn voor de positie van de kleinere ziekenhuizen. Met name patiëntenverenigingen pleiten momenteel voor verregaande concentratie van een groot deel van de oncologische zorg. Zo’n pleidooi moet je, vind ik, wel stevig kunnen onderbouwen met data die aantonen dat dit beter is voor de patiënt.
Het overgrote deel van de oncologische zorg kan nog steeds heel goed worden geleverd in alle ziekenhuizen. En je moet niet vergeten dat veel oncologische patiënten comorbiditeit hebben waarvoor ze al in het lokale ziekenhuis onder behandeling zijn. Een oncologische patiënt is meer dan een tumor. Het blijft dus steeds zoeken naar de optimale balans. Waarbij we binnen de medische oncologie overigens nog zoekende zijn hoe we de kwaliteit van de zorg goed kunnen meten.”
Dubbelfunctie
Even tussendoor: Pruijt is klinisch actief als internist-oncoloog en als hematoloog. “Op dit gebied ben ik een van de laatste der Mohikanen. Er komen geen artsen meer bij met deze dubbelfunctie. Het is tegenwoordig namelijk niet meer mogelijk in beide vakgebieden de ontwikkelingen volledig bij te houden. Zelfs binnen de medische oncologie heeft iedere oncoloog tegenwoordig zijn of haar aandachtsgebied. Zo beperk ik mijn oncologische bezigheden tegenwoordig tot de gastro-enterologische tumoren: dus colon, maag, slokdarm en pancreas. Soms heeft de dubbele oriëntatie wel een voordeel als er bijvoorbeeld een bepaald middel in de hemato-oncologie beschikbaar komt dat ik al ken vanuit de medische oncologie. Maar over het algemeen zijn het toch echt twee gescheiden vakgebieden.”
Verstrengelde belangen
Terug naar de organisatie van de oncologische zorg in Nederland. Wat valt er volgens Pruijt nog te verbeteren? “Eerlijk gezegd, vind ik dat er ten aanzien van de organisatie van de multidisciplinaire oncologische zorg nog wel een slag te maken valt. Je ziet nu dat belangen met elkaar verstrengeld dreigen te raken, tenminste op papier. Ik zie vaak dezelfde namen terugkeren in de werkgroepen die een richtlijn opstellen voor een bepaalde tumorsoort en in de groepen die wetenschappelijke studies uitvoeren op het gebied van diezelfde tumorsoort. Iets dat overigens historisch zo is gegroeid.
Ik zou liever zien dat het SONCOS-bestuur per tumorsoort een landelijke multidisciplinaire werkgroep samenstelt van alle bij die tumorsoort betrokken specialismen. De werkgroep voor een betreffende tumorsoort benoemt vervolgens aparte commissies voor bijvoorbeeld het opstellen en onderhouden van de richtlijn, het organiseren van wetenschappelijke studies, het waarborgen van de kwaliteit van de zorg bij de betreffende vorm van kanker, enzovoort. Waarbij mensen niet tegelijk met meer dan één van die activiteiten bezig zouden moeten zijn.
Zo voorkom je om te beginnen dat een kleine groep mensen overspoeld wordt met taken naast de dagelijkse patiëntenzorg, wat nu vaak het geval is. En je voorkomt dat mensen dubbele petten dragen; de diverse belangen blijven dus netjes gescheiden. Volgens mij zijn er in Nederland meer dan voldoende capabele mensen om al die verschillende taken door verschillende mensen te laten uitvoeren.”
Dr. Marten Dooper, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2022 vol 13 nummer 1