Fase 1-studies vormen een essentieel en boeiend, maar ook risicovol onderdeel van het klinisch onderzoek. Verpleegkundig specialist dr. Diane van der Biessen kan daarover meepraten. In fase 1-studieverband onderzocht zij bij kankerpatiënten de veiligheid, kinetiek en werkzaamheid van verschillende nieuwe middelen. Daarnaast evalueerde zij welke factoren een rol spelen bij de deelname aan fase 1-onderzoek en hoe deze deelname voor zowel het onderzoek als de patiënt verbeterd kan worden. “Mijn promotieonderzoek omvat twee aspecten van de zorg waar verpleegkundig specialisten zich dagelijks mee bezighouden: cure en care.” Op 31 oktober is Van der Biessen gepromoveerd aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Als verpleegkundig specialist bij de afdeling Medische Oncologie van het Erasmus MC Kanker Instituut te Rotterdam was en is Diane van der Biessen betrokken bij verschillende fase 1-studies. Een van deze studies betrof een evaluatie van het nieuwe middel RGB-286638. “Deze CDK-remmer werd intraveneus toegediend bij patiënten met een verscheidenheid aan solide tumoren gedurende de eerste vijf dagen van een vierwekelijkse kuur. Op basis van het toxiciteitsonderzoek werd de maximum tolerated dose (MTD) bepaald op 120 mg/dag.1 Helaas werden er bij deze dosis geen overtuigende aanwijzingen voor een klinische respons geconstateerd. Een van de mogelijke oorzaken was het ontbreken van een predictieve biomarker, waardoor het niet mogelijk was om patiënten te selecteren die een grotere kans hadden op respons. Recent onderzoek met andere CDK-remmers laat bijvoorbeeld zien dat vooral HER2-negatieve, hormoonreceptorpositieve borstkankerpatiënten een grotere kans op respons hebben”, vertelt Van der Biessen.
Hoewel uit bovenstaand resultaat blijkt dat fase 1-onderzoek de nodige risico’s met zich meebrengt, kent deze fase van onderzoek ook positieve en hoopgevende resultaten. Zo ook bij een studie naar de focal adhesion kinase (FAK)-remmer BI853520. “Voor deze studie onderzochten we bij patiënten met gevorderde solide tumoren ten eerste het effect van een vetrijk dieet op de farmacokinetiek van BI853520. Daarnaast evalueerden we de farmacokinetiek van BI853520 in tabletvorm dan wel in oplossing. We constateerden dat zowel het dieet als de vorm geen significant effect had op de farmacokinetiek van de FAK-remmer. Dit resultaat is een prettige bevinding voor de patiënten, omdat het laat zien dat ze voor de behandeling niet nuchter hoeven te zijn en bovendien de remmer als drankje in kunnen nemen”, aldus Van der Biessen.
Overweging
Inclusie van voldoende aantallen patiënten is van groot belang voor de waarde en voortgang van klinisch onderzoek. Bij de overweging van patiënten om aan een klinische studie deel te nemen spelen diverse motiverende en demotiverende factoren een rol. Denk aan de hoop op langere overleving, aanbeveling door zorgverleners of naasten, maar ook aan tegenvallende effectiviteit, bijwerkingen en reistijd. Daarnaast kunnen deze factoren verschillen tussen onderzoek in fase 1 en latere fases. Van der Biessen: “Altruïsme, het gevoel dat je ook voor het belang van andere patiënten aan een studie deelneemt, speelt bij fase 1-studies bijvoorbeeld een kleinere rol dan bij fase 3-studies. Mijns inziens heeft dit er onder andere mee te maken dat de uitkomst van een behandeling in fase 3 meer zekerheid biedt, de behandeling is immers reeds in twee eerdere fases onderzocht en voldoende waardevol gebleken.”
Bij hun overweging om aan fase 1-onderzoek deel te nemen speelt ook het sociale netwerk van de patiënt een belangrijke rol. “De meeste patiënten die aan fase 1-onderzoek deelnemen hebben een goed maatschappelijk netwerk, zoals een partner en/of ondersteunende familieleden en vrienden. Patiënten die dat netwerk niet hebben, zien wij beduidend minder vaak en dat is jammer, want ook die patiënten zouden de keuze moeten hebben om aan klinische studies deel te nemen. Dit zou bovendien de vertaalbaarheid van klinisch onderzoek naar de dagelijkse praktijk kunnen bevorderen.”
Verder inzicht
Om verder inzicht te krijgen in de overweging van kankerpatiënten om aan fase 1-onderzoek deel te nemen en mogelijk deze deelname te kunnen verbeteren, voerde Van der Biessen verschillende studies uit. Onder deze studies was een retrospectieve analyse van de overwegingen van 365 kankerpatiënten die tussen 2008 en 2010 door het Erasmus MC Kanker Instituut over fase 1-studies waren geïnformeerd. De analyse liet zien dat op basis van deze informatie 40% van de patiënten besloot om van deelname aan een fase 1-studie af te zien.2 Hiervan had 54% twijfels over de effectiviteit van de behandeling of bedenkingen door de potentiële bijwerkingen. Van der Biessen: “Daarnaast was op het moment dat het informed consent getekend moest worden een kwart van de patiënten niet meer voldoende fit om aan de studie deel te nemen of onthield hij of zij zich van deelname. Na de screening viel ook nog eens een deel af op basis van de exclusiecriteria. Gevolg hiervan was dat uiteindelijk 44% van de initiële groep patiënten daadwerkelijk aan de studie deelnam, een percentage dat vergelijkbaar is met dat van fase 1-studies bij andere centra.” Verder bleek de studiedeelname hoger bij patiënten die eerder aan klinische studies hadden deelgenomen. “Mogelijk komt dit doordat deze patiënten ervaring hebben met klinische studies en/of het ‘patiënt zijn’. Daarnaast betreft het hier meestal patiënten die zeer gemotiveerd zijn om behandelingen uit te proberen die hun overleving zouden kunnen verbeteren.”
Hoop en motivatie
In twee aanvullende studies onderzochten Van der Biessen en collega’s bij kankerpatiënten in welke mate hoop en motivatie bepalend zijn voor de deelname aan fase 1-onderzoek en op hun beurt worden beïnvloed door secundaire factoren. Van der Biessen: “In de eerste studie analyseerden we met name de invloed van hoop en psychologische factoren zoals vasthoudendheid, flexibiliteit en de zogenoemde locus of control (LoC), de mate waarin iemand zelf de controle neemt over de gebeurtenissen in zijn of haar leven. Uit door de patiënten ingevulde vragenlijsten bleek dat hoop een belangrijke motiverende factor is om deel te nemen aan fase 1-onderzoek. Daarnaast wordt hoop onder andere beïnvloed door de LoC en door een combinatie van flexibiliteit en vasthoudendheid bij het nastreven van doelen. Bovendien bleek hoop versterkt te worden door een goede kwaliteit van leven (QoL) en vice versa.”3 Een tweede studie van Van der Biessen liet zien dat QoL-gerelateerde factoren, zoals globale gezondheid, fysiek functioneren en eetlust, geassocieerd zijn met deelname aan fase 1-studies.4
“Verder laat ons onderzoek zien dat hoewel de QoL en het sociaal functioneren van de patiënten tijdens fase 1-studies afneemt, patiënten bereid zijn om aan QoL in te leveren als zij daarmee de kans op een verlengde overleving mogelijk vergroten”, besluit Van der Biessen.
Referenties
1. Van der Biessen DA, et al. Clin Cancer Res 2014;20:4776-83.
2. Van der Biessen DA, et al. Oncologist 2013;18:323-9.
3. Van der Biessen DA, et al. Psychooncology 2018;27:163-70.
4. Van der Biessen DA, et al. Eur J Cancer Care 2018 Sep 4:e12908 [Epub ahead of print]
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Oncologie Up-to-date 2018 vol 9 nummer 6