De resultaten van de PORTEC-3-studie laten zien dat chemo- plus radiotherapie vergeleken met radiotherapie alleen geassocieerd is met een licht verbeterde algemene en failure-free overleving bij patiënten met een hoog-risico-endometriumcarcinoom. Wel bleek tijdens ASCO 2017 uit de presentatie van dr. Stephanie de Boer (Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden) dat dit tijdens het eerste jaar gepaard gaat met een significante toename in toxiciteit en een verminderde kwaliteit van leven.
Ongeveer 15% van alle endometriumcarcinomen hebben hoog-risicokenmerken en zijn geassocieerd met een hoger risico op uitzaaiing en kankergeassocieerd overlijden. Om de prognose van deze patiënten te verbeteren, onderzochten verschillende studies de uitkomst van chemo- versus radiotherapie.1,2 “In deze studies werd echter geen verschil gevonden in progressievrije (PFS) of algemene overleving (OS). Wel liet een fase 2-studie, waarin chemotherapie zowel tijdens als na radiotherapie werd gegeven, veelbelovende resultaten zien ten aanzien van het effect, met een acceptabele toxiciteit.3 Daarnaast bleek uit een fase 3-studie van NSGO/EORTC dat sequentiële behandeling met radio- en chemotherapie geassocieerd is met een verbeterde PFS.4 In de PORTEC-3-studie, een internationale gerandomiseerde fase 3-studie, vergeleek men radiotherapie alleen (RT) met radio- plus chemotherapie (CTRT) bestaande uit twee cycli cisplatine tijdens radiotherapie gevolgd door vier adjuvante cycli carboplatine en paclitaxel bij patiënten met endometriumkanker met een hoog risico. De primaire uitkomstmaten waren de vijfjaars OS en failure-free survival (FFS). FFS werd gedefinieerd als recidiverende ziekte of kankergerelateerd overlijden. Secundaire uitkomstmaten waren onder andere toxiciteit en kwaliteit van leven (QoL)”, aldus Stephanie de Boer.
Uitkomst
In de PORTEC-3-studie werden in beide studiearmen 330 patiënten met een mediane leeftijd van 62 jaar behandeld.5 De mediane follow-upduur was 60,2 maanden. De Boer: “De OS-curves van beide studiearmen overlappen de eerste drie jaar, waarna er een suggestie is voor een betere overleving in de combinatiearm (vijfjaars OS: 77% in de RT-arm en 82% in de CTRT-arm; HR 0,79; 95% BI 0,57-1,12; p=0,18).6 Bij de FFS gaan de curves al na één jaar uit elkaar lopen ten voordele van de combinatiebehandeling en is de vijfjaars FFS 69% in de RT-arm en 76% in de CTRT-arm (HR 0,77; 95% BI 0,58-1,03; p=0,078). Vergeleken met stadium I- en II-ziekte hadden patiënten met stadium III-endometriumcarcinoom een lagere vijfjaars OS en FFS. Daarnaast hadden patiënten met stadium III-ziekte het meeste voordeel bij de combinatietherapie; in deze populatie was de vijfjaars OS 70% in de RT-arm en 79% in de CTRT-arm (HR 0,69; 95% BI 0,44-1,09; p=0,114), en de vijfjaars FFS 58% versus 69% (HR 0,66; 95% BI 0,45-0,97; p=0,032). Verder liet een multivariate analyse zien dat na correctie voor leeftijd, histologie en gradering, stadium, LVSI en lymfadenectomie, CTRT vergeleken met RT de FFS significant verbeterde (HR 0,69; 95% BI 0,51-0,92; p=0,013).”
Uit de eerdere resultaten van de PORTEC-3-studie bleek dat CTRT versus RT was geassocieerd met een significante toename in toxiciteit tijdens de behandeling en in de eerste zes maanden daarna. Deze toename in toxiciteit correleerde met een verminderd fysiek functioneren en QoL. Eén en twee jaar na de therapie waren deze verschillen in toxiciteit, functioneren en QoL echter grotendeels verdwenen. De belangrijkste bijwerkingen op de lange termijn waren tintelingen en doofheid, passend bij sensorische neuropathie. Dit werd twee jaar na de behandeling door 25% van de patiënten in de CTRT-arm gerapporteerd, vergeleken met 6% in de RT-groep.5
“Voor patiënten met stadium I-II-ziekte kan de behandeling met chemo- en radiotherapie niet als nieuwe standaard aanbevolen worden. Voor patiënten met stadium III-endometriumcarcinoom dient het gecombineerde schema overwogen te worden om de FFS te verbeteren”, concludeerde De Boer.
Referenties
1. Maggi R, et al. Br J Cancer 2006;95:266-71.
2. Susumu N, et al. Gynecol Oncol 2008;108:226-33.
3. Greven K, et al. Gynecol Oncol 2006;103:155-9.
4. Hogberg T, et al. Eur J Cancer. 2010;46:2422-31.
5. De Boer SM, et al. Lancet Oncol 2016;17:1114-26.
6. De Boer SM, et al. J Clin Oncol 2017;35: abstr 5502.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Oncologie Up-to-date 2017 vol 8 nummer 4