4 februari 2016, Wereldkankerdag, won dr. Sanne Schagen, klinisch neuropsycholoog en onderzoeker in het Antoni van Leeuwenhoek te Amsterdam, de Koningin Wilhelmina Onderzoeksprijs 2015 voor haar onderzoek naar de cognitieve effecten van kankerbehandeling. Schagen en haar collega dr. Michiel de Ruiter, cognitief neurowetenschapper, over hun onderzoek.
Het was jarenlang een black box, de effecten van kankerbehandeling op het brein. Maar de laatste jaren verandert dat. “We krijgen steeds meer inzicht in de cognitieve schade door oncologische behandelingen”, vertelt Schagen. Samen met haar collega De Ruiter doet ze onderzoek naar de cognitieve effecten van chemotherapie, maar steeds vaker ook van bestraling en hormoontherapie. Schagen en De Ruiter vormen een hecht team: zij doet het neuropsychologisch onderzoek, hij de neuro-imaging, vooral met MRI’s.
4 februari 2016, Wereldkankerdag, ontving Schagen de Koningin Wilhelmina Onderzoeksprijs 2015 voor haar onderzoek naar cognitieve klachten bij kankerpatiënten. Haar interesse ontstond twintig jaar geleden al, toen ze zag dat sommige borstkankerpatiënten in het Antoni van Leeuwenhoek na intensieve chemotherapie last kregen van geheugen- en concentratieproblemen. “Wat patiënten vooral vertellen, is dat het hun meer mentale inspanning kost dan voorheen om tot hetzelfde resultaat te komen. Mensen zeggen ook vaak dat ze sneller dingen vergeten. En complexe taken verlopen minder makkelijk. Een patiënt die voorheen probleemloos een vergadering voorzat, heeft daar nu meer moeite mee.”
Het onderzoek van Schagen, De Ruiter en hun onderzoeksteam richtte zich in het begin vooral op de cognitieve effecten van chemotherapie bij patiënten met tumoren die zich niet in de hersenen bevonden. Schagen: “Inmiddels kijken we ook naar andere vormen van behandeling, zoals bestraling en hormoontherapie. Daarnaast verdiepen we ons steeds meer in de effecten van oncologische behandelingen bij patiënten met hersentumoren.”
Hersentumoren en tumoren elders
Niet alle kankerpatiënten krijgen cognitieve klachten. De Ruiter: “De schattingen lopen uiteen, precieze cijfers zijn er niet.” Schagen vult aan: “Het gaat om een subgroep van patiënten. Op basis van ons eigen onderzoek gaat het om maximaal één op de drie patiënten, dertig procent dus. Daarbij is het belangrijk om onderscheid te maken tussen hersentumoren en tumoren elders in het lichaam. Patiënten met een primaire hersentumor hebben vrijwel allemaal cognitieve problemen.”
Of die klachten invaliderend zijn, verschilt per patiënt. Schagen: “Dat hangt samen met de cognitieve prestaties die van je worden gevraagd. Als je een baan hebt waarin je continu scherp en kritisch moet zijn, kan een kleine verandering in je cognitief functioneren al grote impact hebben. Maar bij een baan waarbij het op routine draait, hoeft een cognitieve beperking niet per se te leiden tot problemen in het dagelijks functioneren.”
Dat neemt niet weg dat cognitieve klachten wél lang kunnen aanhouden, stelt De Ruiter. Hij deed onderzoek bij vrouwen met borstkanker die tien jaar geleden behandeld waren met een zwaar type chemokuur. “De hersengebieden die met aandacht en geheugen te maken hebben, waren bij hen minder actief dan bij vrouwen met borstkanker die minder zware chemotherapie hadden gekregen, of helemaal geen chemotherapie. Bovendien presteerden deze vrouwen minder goed op de neuropsychologische tests. De effecten kunnen dus lang blijven bestaan.”
Elkaar versterken
Toch is verminderde hersenactiviteit niet altijd een indicatie voor verminderd cognitief functioneren, benadrukt De Ruiter. “Soms zien we bij vrouwen die chemotherapie hebben gehad juist méér hersenactiviteit, terwijl ze niet beter presteren op de tests. Het lijkt er dan op dat het brein harder moet werken om dezelfde prestatie te leveren. En het komt ook voor dat we veel breinactiviteit zien en de patiënt het toch slecht doet op de tests. De mate waarin het brein actief is, zegt dus niet alles over de cognitieve prestaties van een patiënt. Je moet neuro-imaging daarom altijd in een context plaatsen. Pas door dit onderzoek te combineren met neuropsychologisch onderzoek, kun je er betekenis aan geven.”
Neuropsychologisch onderzoek en neuro-imaging versterken elkaar, vult Schagen aan. “Met mijn onderzoek kijk ik naar gedragsmaten. Michiel laat met zijn beeldvormende technieken zien dat bepaalde breinconnecties bij een patiënt niet of minder goed functioneren. Door onze onderzoeksmethoden te combineren, krijgen we meer zicht op de mogelijke neurologische oorsprong van deze gedragsmaten. Juist deze combinatie leert ons meer over het brein, en hoe dat wordt beïnvloed door externe invloeden zoals bestraling, chemo- of hormoontherapie.”
Risicofactoren
Schagen is blij met de KWF-prijs, een subsidie van twee miljoen euro voor een onderzoeksperiode van zes jaar. “Dit is een prijs voor het hele team. We hebben de prijs gewonnen met ons onderzoeksvoorstel naar cognitieve klachten bij patiënten met een tumor die zich niet in de hersenen bevindt. Dat is een grote groep, want steeds meer mensen krijgen kanker én overleven deze, onder andere door de effectieve behandelingen, die dus heel belangrijk zijn. Een klein deel van deze overlevers krijgt te maken met cognitieve klachten. Ons voorstel is erop gericht om de kwaliteit van leven van deze mensen te verbeteren. Vermoedelijk was dat ook een van de redenen voor het KWF om ons deze prijs te geven. Dat past bij hun missie om te werken aan een betere kwaliteit van leven voor kankerpatiënten.”
Drie vragen staan centraal in het onderzoeksvoorstel van Schagen en haar team: welke kankerpatiënten krijgen cognitieve klachten, wat is de oorzaak van deze klachten en wat valt eraan te doen? Schagen: “Met ons huidige onderzoek richten we ons al op deze vragen, maar door deze prijs komt ons onderzoek in een stroomversnelling.”
Zo doen Schagen en De Ruiter al onderzoek naar risicofactoren. De Ruiter: “Wie krijgt cognitieve klachten, wie niet? Op groepsniveau kunnen daar wel iets over zeggen. Oudere patiënten zijn gemiddeld bijvoorbeeld kwetsbaarder dan jonge patiënten. Maar over individuele patiënten kunnen we geen uitspraken doen. Daarvoor zijn de individuele verschillen te groot. Sommige oudere patiënten hebben nergens last van, terwijl sommige jongere patiënten juist extra risico lopen op cognitieve klachten.”
Cognitieve strategietrainingen
Het zou fijn zijn als we dat beter konden voorspellen, stelt Schagen. “We zouden dan profylactisch interventies kunnen aanbieden, om te voorkomen dat iemand cognitieve klachten krijgt. Of we kunnen een patiënt een andere oncologische behandeling geven, die even effectief is, maar met minder risico op cognitieve schade. Zover zijn we echter nog niet.”
Maar risicofactoren voorspellen alleen is niet genoeg. Ook kankerpatiënten die na behandeling mét cognitieve klachten terugkeren in de samenleving, en bijvoorbeeld weer aan het werk gaan, moeten geholpen worden. Het behandelaanbod voor hen schiet echter te kort, stelt Schagen. “Met het KWF-geld willen we daarom gericht behandelaanbod voor hen ontwikkelen. Denk aan cognitieve strategietrainingen. Stel je vergeet telkens de naam van je collega, Bram. Dan kan het helpen als je bedenkt dat Bram vaak goede oplossingen weet, en dat zijn naam rijmt op cryptogram. Door te werken met zulke associaties en betekeniscontexten, kun je zijn naam beter onthouden. Dat zijn strategieën die we patiënten kunnen aanleren. Zodat ze zich beter kunnen redden in de samenleving.”
Drs. Michel van Dijk, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2016 vol 7 nummer 2