Patiënten met gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) en een PD-L1-score ≥50% die een eerstelijnsbehandeling ontvangen met chemo-immunotherapie hebben mogelijk vergelijkbare uitkomsten voor algehele overleving als patiënten die alleen met immunotherapie behandeld worden. Dit blijkt uit een door de FDA uitgevoerde gepoolde analyse. Dr. Oladimeji Akinboro (Silver Spring, Verenigde Staten) presenteerde hiervan de resultaten tijdens de 2022 ASCO Annual Meeting.
De resultaten van een eerder gepresenteerde gepoolde analyse suggereerden dat de algehele overleving (OS) en progressievrije overleving (PFS) bij patiënten met gevorderd NSCLC en een PD-L1-score van 1-49% beter waren bij een behandeling met chemo-immunotherapie dan met alleen immunotherapie.1 “Of de overlevingsuitkomsten voor patiënten met een PD-L1-score van ≥50% ook beter zijn met chemo-immunotherapie was nog onduidelijk”, zei Oladimeji Akinboro. “De FDA heeft daarom de gegevens geanalyseerd van twaalf gerandomiseerde, gecontroleerde studies naar FDA-goedgekeurde regimes met (chemo-)immunotherapie voor de eerstelijnsbehandeling van patiënten met gevorderd NSCLC en een PD-L1-score van ≥50%.”2
Verkennende uitkomstmaten
In deze retrospectieve gepoolde analyse zijn zes studies opgenomen naar chemo-immunotherapie en zes studies naar alleen immunotherapie. De OS was hierbij de belangrijkste verkennende uitkomstmaat. Andere verkennende uitkomstmaten waren de PFS en het objectieve responspercentage (ORR). “Daarnaast hebben we verschillende subgroepanalyses uitgevoerd, onder andere gebaseerd op leeftijd.” In totaal waren 455 patiënten behandeld met chemo-immunotherapie en 1.298 met alleen immunotherapie.
Geen OS-verschil
De mediane OS was 25,0 maanden met chemo-immunotherapie en 20,9 maanden met alleen immunotherapie. “De hazard ratio (HR) was 0,82, maar de bovengrens van het 95% betrouwbaarheidsinterval (BI) was 1,08. Dit suggereert dat er wellicht geen OS-verschil is tussen chemo-immunotherapie en immunotherapie alleen”, zei Akinboro. De PFS was 9,6 maanden versus 7,1 maanden met chemo-immunotherapie versus immunotherapie (HR 0,69; 95% BI 0,55-0,87). Ook de ORR was met 61% versus 43% hoger met chemo-immunotherapie ten opzichte van immunotherapie alleen (odds ratio 1,2).
De resultaten van de subgroepanalyses lieten zien dat de meeste patiënten in de verschillende subgroepen meer baat hadden van chemo-immunotherapie dan van alleen immunotherapie. Echter, patiënten van 75 en ouder leken betere uitkomsten te hebben met alleen immunotherapie. “We vonden vergelijkbare resultaten in de subgroepanalyses voor PFS en ORR”, zei Akinboro.
Hypothesegenererend
Akinboro benadrukte dat dit een verkennende, retrospectieve en hypothesegenererende analyse is. “De analyses verklaren het gebrek aan concordantie tussen de OS-resultaten en PFS- en ORR-resultaten niet. Mogelijk dat eventuele opvolgende behandelingen na immuno-monotherapie de OS-verschillen tussen beide armen verminderd hebben.”
Hij concludeerde dat deze gepoolde analyse erop lijkt te wijzen dat er geen OS-verschil is tussen chemo-immunotherapie en alleen immunotherapie, al lijkt er wel een klein numeriek voordeel voor een behandeling met chemo-immunotherapie. “Deze resultaten benadrukken het belang van gezamenlijke besluitvorming bij het maken van een therapiekeuze”, aldus Akinboro.
Referenties
1. Akinboro O, et al. J Clin Oncol 2021;39(suppl 15): abstr 9001.
2. Akinboro O, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 16): abstr 9000.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2022 vol 7 nummer 2
Commentaar prof. dr. Egbert Smit, longarts, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden
Tijdens de 2022 ASCO Annual Meerting was er veel aandacht voor immunotherapie bij het niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC). Zo werden de resultaten van een door de FDA uitgevoerde analyse gepresenteerd waarin werd uitgezocht of patiënten met een PD-L1-expressie >50% betere uitkomsten hebben met chemo-immunotherapie (CIT) dan met immunotherapie alleen.1 In de Verenigde Staten worden veel patiënten met CIT behandeld ongeacht de PD-L1-expressie. In Europa is het andersom: wij behandelen patiënten met een hoge PD-L1-expressie bij voorkeur met alleen immunotherapie. Deze analyse van de FDA liet zien dat er geen statistisch significant verschil in algehele overleving (OS) was tussen patiënten die behandeld werden met CIT en patiënten die behandeld werden met immunotherapie. Dit pleit voor de Europese benadering; er is dus geen aanleiding om het beleid in Nederland bij NSCLC-patiënten met een PD-L1-expressie >50% te veranderen.
In een tweede analyse van de FDA die tijdens het ASCO-congres gepresenteerd werd, is onderzocht of de KRAS-status van patiënten van invloed was op de respons op immunotherapie.2 Voor zowel wildtype als gemuteerd KRAS waren de objectieve responspercentages het hoogst bij patiënten die behandeld waren met CIT. Bij een behandeling met alleen immunotherapie werd er geen verschil gezien in responsen tussen patiënten met een KRAS-mutatie en met wildtype KRAS. Dit is een nieuw gegeven, maar wat het precies gaat betekenen voor de dagelijkse praktijk is nog niet duidelijk. Hiervoor is verder onderzoek nodig.
Voor patiënten met de KRAS G12C-mutatie is in Nederland de KRAS-remmer sotorasib beschikbaar. In Chicago werden de resultaten van de KRYSTAL-1-studie gepresenteerd naar de werkzaamheid van een andere remmer van de KRAS G12C-mutatie: adagrasib.3 Hoewel ik had verwacht dat de uitkomsten met adagrasib iets beter zouden zijn, lijken de gepresenteerde resultaten toch redelijk overeen te komen met de resultaten met sotorasib. Ook de toxiciteit lijkt vergelijkbaar. Naast de mutatiespecifieke KRAS-remmers zijn er inmiddels ook generieke KRAS-remmers in ontwikkeling. Daar gaan we de komende jaren meer van horen. Dit is slechts het begin van de remming van de KRAS-pathway.
Tot slot werd er een interessante studie gepresenteerd van het Lung-MAP-consortium. Dit consortium probeert via DNA-analyse patiënten gericht te behandelen aan de hand van de aanwezigheid van specifieke mutaties. De onderzoekers presenteerden een studie waarin de patiënten zonder actionable mutaties gerandomiseerd zijn naar ramucirumab plus pembrolizumab of een behandeling naar keuze van de onderzoeker.4 De resultaten lieten een verschil in progressievrije overleving en OS zien ten faveure van de patiënten die behandeld waren met ramucirumab plus pembrolizumab. Er is veel belangstelling voor de combinatie van VEGF-remming en PD-(L)1-blokkade. Theoretisch is er ook een goede rationale voor deze combinatie, die ondersteund wordt door in-vitrostudies. En dit is een van de eerste studies die laat zien dat het combineren van VEGF- en PD-1-remming van nut kan zijn voor NSCLC-patiënten. Ik verwacht dat we ook hier nog veel van gaan horen.
Referenties
1. Akinboro O, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 16): abstr 9000.
2. Nakajima EC, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 16): abstr 9001.
3. Spira AI, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 17): abstr LBA 9002.
4. Reckamp KL, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 16): abstr 9004.
In een podcast met prof. dr. ir. Koos van der Hoeven bespreekt prof. dr. Egbert Smit naast bovenstaande studies ook patritumab deruxtecan bij NSCLC-patiënten met wildtype EGFR, de NADIM II-studie naar neoadjuvante immunotherapie bij resectabel stadium IIIA-NSCLC, en nieuwe ontwikkelingen voor NSCLC-patiënten met EGFR exon 20-insertiemutaties. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts