Behandeling met het bispecifieke antilichaam blinatumomab is als enig middel effectief bij volwassenen met recidief/refractair B-precursor acute lymfatische leukemie (r/r B-ALL), ook bij patiënten die slecht reageerden op eerdere behandelingen. Dr. Nicola Gökbuget (Universiteitsziekenhuis Frankfurt, Duitsland) presenteerde tijdens het EHA-congres in Milaan de resultaten van de grootste klinische studie tot nu toe (n=189).
ALL is een relatief zeldzame ziekte bij volwassenen, die wordt behandeld met intensieve chemotherapie. Voor patiënten die refractair zijn voor de eerstelijnsbehandeling, of die recidiveren, zijn de vooruitzichten op remissie en overleving slecht.
Het doel van de behandeling van gerecidiveerde B-ALL-patiënten is om complete remissie te bewerkstelligen, en vervolgens hematopoëtische stamceltransplantatie (HSCT) aan te bieden. Een extra hulpmiddel hierbij is het detecteren van minimale restziekte (minimal residual disease; MRD) door middel van PCR, met een detectielimiet van 0,01%. Ter vergelijking: de detectielimiet van microscopie is 5%. Het bereiken van MRD-respons, naast cytologische complete respons (CR), is in de eerstelijnsbehandeling van B-ALL geassocieerd met een betere prognose.
Bispecifiek antilichaam
Het oppervlakte-eiwit CD19 komt tot expressie op de leukemische cellen van vrijwel alle B-ALL-patiënten, en gedurende alle stadia van de B-celontwikkeling. Het bispecifieke T-celengaging (BiTE®)-antilichaam blinatumomab bestaat uit twee delen: het ene deel bindt aan CD19 op de leukemische cellen, het andere deel trekt T-cellen aan door te binden aan CD3, en activeert deze (zie Figuur 1). De geactiveerde T-cellen doden vervolgens de leukemische cellen door lysis.
De eenarmige, open-label fase 2-studie includeerde 189 patiënten van 18 jaar en ouder met Philadelphia-chromosoomnegatieve r/r B-ALL met een slechte prognose.1 Zowel de cytologische als de MRD-respons werden geanalyseerd in een centraal referentielaboratorium. Primair eindpunt was het bereiken van CR of CRh (CR met onvolledig hematologisch herstel) binnen de eerste twee behandelcycli. MRD-respons binnen de eerste twee behandelcycli vormde een exploratief eindpunt.
Hoge respons
De CR/CRh binnen twee cycli was 43% (95% BI 36-51%) bij alle patiënten, en 45% bij degenen die eerder een HSCT ondergingen. Bij patiënten die voorafgaand geen HSCT hadden gekregen, varieerden de responspercentages, waarbij patiënten die ≥2 eerdere behandelingen ondergingen de laagste respons vertoonden. “Dit is een tamelijk veelbelovend resultaat voor de behandeling van r/r B-ALL, vooral omdat een groep patiënten met een relatief slechte prognose was geselecteerd”, vindt Gökbuget. De mediane recidiefvrije overleving was 5,9 maanden (95% BI 4,8-8,3).
Bijwerkingen gerelateerd aan het vrijkomen van cytokines kwamen het vaakst voor: koorts (59%), febriele neutropenie (29%), en hoofdpijn (35%). De meest voorkomende graad 3- en 4-bijwerkingen waren febriele neutropenie (26%), anemie (15%), neutropenie (15%), en aandoeningen van het zenuwstelsel waaronder hoofdpijn (4%), encefalopathie (3%) en ataxie (2%).
De meesten van de reagerende patiënten vertoonden CR (33%), een kleiner deel had CRh (9%). Van de patiënten die CR/CRh bereikten vertoonde 82% daarnaast ook MRD-respons. Dat geeft aan dat het meestal ging om ‘diepe’ responsen. “Dit laat de effectiviteit van het middel zien, die vaak snel plaatsvond”, aldus Gökbuget. De onderzoekers gaan in de nabije toekomst de relatie van MRD-respons met verschillende typen cytologische respons en met de prognose bij r/r B-ALL-patiëßnten analyseren.
Referentie
1. Gökbuget N, et al. 2014 EHA Congress; abstr S1314.
Dr. A. Danen, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2013 vol 5 nummer 4