Bij vrouwen met gemetastaseerde ER-positieve borstkanker moet een behandeling met hormoontherapie in principe de eerste aanpak zijn. De komst van tal van nieuwe middelen maakt het mogelijk hierbij verschillende lijnen hormoontherapie achter elkaar te geven, liet medisch oncoloog prof. dr. Vivianne Tjan-Heijnen (Maastricht UMC+) zien tijdens het 14e Bossche Mamma Congres.
De richtlijnen schrijven het weliswaar voor, maar niet alle patiënten met gemetastaseerde ER-positieve borstkanker krijgen hormoontherapie als eerste vorm van systemische behandeling. Dat concludeert Tjan-Heijnen uit de gegevens van het register van patiënten met gemetastaseerde borstkanker dat zeven ziekenhuizen in Zuid-Nederland enkele jaren geleden hebben opgezet.
“Doel van dat register is om real-worldgegevens te verzamelen over deze patiëntengroep om zo meer inzicht te krijgen in de gehanteerde behandelpatronen, in de invoering van nieuwe behandelmodaliteiten, in de bijwerkingen in de dagelijkse praktijk en in de kosteneffectiviteit van de behandelingen”, somt Tjan-Heijnen op. Het register is inmiddels gevuld met gegevens van 815 patiënten bij wie de metastase gediagnosticeerd is in de jaren 2007 tot 2009. “We zijn nu hard bezig met het verzamelen van de gegevens van alle andere patiënten tot nu toe.”
Verschillende lijnen hormoontherapie
Een opvallend eerste inzicht uit de gegevens is dus dat bij ongeveer een kwart van de vrouwen met gemetastaseerde ER-positieve borstkanker de behandeling niet start met hormoontherapie. “Daarmee onthoud je die vrouwen een goede behandeling die levensverlengend is en die chemotherapie kan uitstellen. Alleen vrouwen met ernstige ziekte, dat wil zeggen veel klachten, zouden in aanmerking moeten komen voor chemotherapie als eerstelijnsbehandeling.”
De mogelijkheden om hormoontherapie als eerste lijn te geven bij gemetastaseerde ER-positieve borstkanker zijn de afgelopen jaren sterk toegenomen, laat Tjan-Heijnen aan de hand van een reeks studies zien. De FIRST-studie demonstreert een voordeel van de oestrogeenreceptorantagonist fulvestrant (500 mg) ten opzichte van de niet-steroïde aromataseremmer anastrozol, de BOLERO 2-studie laat forse winst zien van het toevoegen van de mTOR-remmer everolimus aan de steroïde aromataseremmer exemestaan, en de PALOMA 3-studie toont winst van de combinatie fulvestrant plus palbociclib (een CDK4/6-remmer) ten opzichte van monotherapie met fulvestrant. “Dit maakt het nu mogelijk een sequentie van verschillende lijnen hormoontherapie te geven en ook om de hormoontherapie aan te passen aan de eventuele comorbiditeit van de patiënt”, stelt Tjan-Heijnen. “Er zijn bovendien diverse nieuwe middelen die nog in de onderzoeksfase verkeren. Kijk daarom ook altijd naar de studies waaraan de patiënt zou kunnen meedoen.”
Prognostische waarde
Het Zuid-Nederlandse register maakt ook duidelijk dat de aanwezigheid van een metastase op het moment van de diagnose borstkanker helemaal niet zo’n ongunstige prognostische factor is als vaak gedacht wordt. “De overlevingscurve van deze patiënten is vergelijkbaar met die van patiënten met een metastasevrij interval van meer dan 24 maanden. Het zijn de patiënten met een metastasevrij interval van minder dan 24 weken die de slechtste prognose hebben. Daarmee kun je in je voorlichting rekening houden.”
De registerdata geven ook inzicht in de prognostische waarde van de hormoonreceptor en HER2-status, laat Tjan-Heijnen zien. De beste overleving is voor de patiënten met HR+/HER2+-tumoren (mediane overleving 34,4 maanden), gevolgd door degenen met HR+/HER2–-tumoren (24,8 maanden), met HR–/HER2+-tumoren (19,8 maanden) en als laatsten de patiënten met een tripelnegatieve tumor (8,8 maanden). Hierbij merkt zij op dat een toenemend aantal patiënten steeds langer leeft ondanks de aanwezigheid van uitzaaiingen door de nieuwe behandelmogelijkheden van de afgelopen jaren.
Terugkomend op de constatering dat een kwart van de patiënten in het register chemotherapie heeft gekregen in plaats van hormoontherapie, zet Tjan-Heijnen de overlevingscurves van de patiënten met chemotherapie als eerste systemische behandeling tegenover die van de patiënten met hormoontherapie als systemische eerstelijnsbehandeling. De mediane overleving van de eerste groep is 16,1 maanden tegenover 36,9 maanden voor de tweede groep. “Ook na correctie voor het verschil in patiëntenkenmerken bij de start van de behandeling blijft er een hazardratio over van 2,24. Daarom nogmaals: bij gemetastaseerde hormoongevoelige borstkanker eerst hormoontherapie.”
Dr. Marten Dooper, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2016 vol 7 nummer 4