Tijdens de 2022 ASCO Annual Meeting presenteerde dr. Hope Rugo (San Francisco, Verenigde Staten) de eerste resultaten van de gerandomiseerde fase 3-TROPiCS-02-studie. Uit de resultaten blijkt dat sacituzumab govitecan versus behandeling naar keuze geassocieerd was met een significant betere progressievrije overleving bij uitvoerig voorbehandelde patiënten met HR-positief, HER2-negatief, gevorderd mammacarcinoom.
Waar endocriene therapie in combinatie met CDK4/6-remmers de standaard eerstelijnsbehandeling is bij patiënten met HR-positief, HER2-negatief, gemetastaseerd mammacarcinoom (HR+, HER2- mBC) is de optimale behandeling in de opvolgende lijnen minder duidelijk. Overexpressie van het transmembraaneiwit Trop-2 speelt een belangrijke rol bij de groei en progressie van verschillende solide tumoren, waaronder mammacarcinoom.1
Sacituzumab govitecan (SG) is een antilichaam-geneesmiddelconjugaat gericht tegen Trop-2. In de fase 1/2-IMMU-132-01-basketstudie was SG geassocieerd met een hanteerbaar toxiciteitsprofiel en veelbelovende antitumoractiviteit bij eerder behandelde patiënten met solide tumoren, waaronder HR+, HER2- mBC.2
In de gerandomiseerde fase 3-TROPiCS-02-studie onderzoekt men de uitkomst van SG versus behandeling naar keuze van de arts (TPC) bij patiënten met progressief, HR+, HER2- mBC na eerdere behandeling met endocriene therapie, een CDK4/6-remmer en chemotherapie. De primaire uitkomstmaat was de onafhankelijk bepaalde progressievrije overleving (PFS). Statistische significantie werd hiërarchisch vastgesteld bij achtereenvolgens de PFS, de algehele overleving (OS), het objectieve responspercentage (ORR) en de kwaliteit van leven (QoL).
Betere PFS
De primaire resultaten van de TROPiCS-02-studie laten zien dat SG versus TPC geassocieerd was met een significant betere onafhankelijk bepaalde PFS.3 “De mediane PFS was 5,5 maanden in de SG-arm (n=272) versus 4,0 maanden in de TPC-arm (n=271; HR 0,66; 95% BI 0,53-0,83; p=0,0003). Daarnaast was het percentage progressievrije patiënten na zes, negen en twaalf maanden hoger met SG dan met TPC. Dit PFS-voordeel van SG was ook aanwezig in de vooraf gedefinieerde subgroepen, waaronder patiënten die in de gemetastaseerde setting met minimaal drie eerdere lijnen behandeld waren of 65 jaar of ouder waren. Ten tijde van de huidige analyse waren de data over de OS nog niet matuur, maar de follow-up duurt voort. De onafhankelijk bepaalde ORR was 21% in de SG-arm versus 14% in de TPC-arm (OR 1,63; p=0,03). Twee patiënten in de SG-arm hadden een complete respons versus nul in de TPC-arm. Het percentage klinisch voordeel was 34% met SG versus 22% met TPC (OR 1,84; p=0,002). Verder kwam het veiligheidsprofiel van SG overeen met dat geobserveerd in andere studies. Het percentage patiënten bij wie de behandeling wegens behandelingsgerelateerde bijwerkingen moest worden gestopt was laag in beide armen: 6% in de SG-arm versus 4% in de TPC-arm. De meest voorkomende ernstige bijwerkingen van SG waren diarree (5%), febriele neutropenie (4%), neutropenie (3%) en neutropenische colitis (2%). De tijd tot verslechtering van de algehele gezondheid en vermoeidheid was significant langer in de SG-arm dan in de TPC-arm, terwijl deze voor pijn vergelijkbaar was”, aldus Hope Rugo.
Referenties
1. Lenárt S, et al. Cancers 2020;12:3328.
2. Starodub AN, et al. Clin Cancer Res 2015;21:3870-8.
3. Rugo HS, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 17): abstr LBA1001.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Congres Up-to-date 2022 vol 7 nummer 2
Commentaar dr. Agnes Jager, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam
Trastuzumab deruxtecan (T-DXd), een antilichaam-geneesmiddelconjugaat (ADC) gericht tegen de HER2-receptor, heeft een hoge load aan chemotherapie per antilichaammolecuul. Het gevolg is dat het middel na internalisatie voor een deel weer uit de tumorcel lekt. Op deze manier kunnen ook omliggende tumorcellen die mogelijk geen HER2 tot expressie brengen, toch aangepakt worden, is de gedachte. Om deze theorie te testen, is in de DESTINY-Breast04-studie T-DXd toegepast bij patiënten met een lage HER2-expressie (HER2-low).1 De DESTINY-Breast04 liet een indrukwekkende verbetering zien bij patiënten met HER2-low. De progressievrije overleving (PFS) verdubbelde van vijf naar tien maanden bij patiënten met HR-positieve tumoren. Dit vertaalde zich naar een significante winst in algehele overleving (OS). Dit is echt een heel mooi resultaat voor deze groep uitgebreid voorbehandelde patiënten. HER2-low lijkt hiermee een nieuwe entiteit te zijn, naast HER2-negatief en HER2-positief.
In de eerstelijnssetting loopt nu onder andere in Nederland de DESTINY-Breast06-studie. Hierin worden patiënten met ER-positieve, HER2-low borstkanker gerandomiseerd naar chemotherapie of T-DXd. Mijn advies is patiënten die hiervoor in aanmerking komen, in deze studie te behandelen. Ik verwacht namelijk dat dit middel een plaats gaat krijgen in de eerstelijnsbehandeling.
Sacituzumab govitecan, een ADC gericht tegen TROP2, is in Nederland beschikbaar voor patiënten met gemetastaseerd, triple-negatief mammacarcinoom. Het middel is in de TROPiCS-02-studie onderzocht bij patiënten met ER-positieve tumoren. Hoewel hier niet standaard op getest wordt, kan bij deze tumoren ook sprake zijn van TROP2-expressie. De studie bleek positief, maar de mediane PFS nam toe van 4 naar 5,4 maanden.2 Dat was statistisch significant, maar mijns inziens niet klinisch relevant. De OS-winst was 1,6 maanden. Dat zijn wat teleurstellende resultaten. Mogelijk dat het effect groter is wanneer gekeken wordt naar de resultaten bij de patiënten met TROP2-positieve tumoren. Ik verwacht dat we daar te zijner tijd nog wel meer over zullen horen.
Tijdens het ASCO-congres werden ook de lang verwachte OS-resultaten van de PALOMA-2-studie gepresenteerd.3 De vraag was of in deze studie, net als in de MONALEESA-2 met ribociclib, de eerder gevonden PFS-winst zich zou vertalen naar een OS-winst. Dat bleek niet het geval. De vraag is hoe dat kan bij twee studies met ongeveer dezelfde opzet. Wat opviel aan de resultaten is dat een groot deel van de patiënten, namelijk 13% in de palbociclibarm, lost to follow-up was. Dat is een hoog percentage, zeker als het gaat om overleving als uitkomst. Mogelijk dat dit invloed heeft gehad op de OS-data. Daarnaast was het opvallend dat er in de PALOMA-2-studie meer patiënten waren met een ziektevrij interval korter dan twaalf maanden dan in de MONALEESA-2-studie. De onderzoekers hebben hun analyses herhaald bij de populatie patiënten bij wie dit interval langer dan twaalf maanden was. Dan lijken de OS-data tussen de twee studies overeen te komen. Het onderling vergelijken van studies heeft echter altijd beperkingen en zal waarschijnlijk niet het volledige antwoord geven. Meer informatie over de behandelingen die patiënten na palbociclib ontvangen hebben heeft waarschijnlijk meerwaarde. Daarnaast onderstrepen deze data nog maar eens het belang van de SONIA-studie, waarin naast de hoofdvraag over de plaatsbepaling van de CDK4/6-remmer (eerste of tweede lijn), onderling vergelijken van CDK4/6-remmers wel mogelijk is binnen één studie. Begin 2023 worden de eerste resultaten verwacht.
Referenties
1. Modi S, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 17): abstr LBA3.
2. Rugo HS, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 17): abstr LBA1001.
3. Finn RS, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 17): abstr LBA1003.
In een podcast met prof. dr. ir. Koos van der Hoeven bespreekt dr. Agnes Jager naast bovenstaande studies ook een update van de veiligheidsdata van de DESTINY-Breast03-studie, een studie naar de HER3-remmer paritumumab deruxtecan, de KEYNOTE-544-studie waarin gekeken is naar de residual cancer burden (RCB)-score, en een studie naar het meten van residuale ziekte met liquid biopsies. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu