Na autologe stamceltransplantatie is verlengde onderhoudsbehandeling met carfilzomib, lenalidomide en dexamethason versus lenalidomide alleen geassocieerd met een significant betere progressievrije overleving. Dit voordeel blijft ook bestaan als patiënten met een laag-risicoprofiel in de combinatiearm zonder meetbare restziekte worden gede-escaleerd naar lenalidomide alleen. Deze resultaten van de fase 3-ATLAS-studie werden tijdens het EHA2022 Hybrid Congress gepresenteerd door dr. Dominik Dytfeld (Posnań, Polen).
Na autologe stamceltransplantatie (ASCT) bij patiënten met nieuw-gediagnosticeerd multipel myeloom (NDMM) is onderhoudsbehandeling met lenalidomide (R) de standaard. Het is echter de vraag of dit de optimale behandeling is. Zo bleek uit een fase 2-studie dat inductiebehandeling met carfilzomib, lenalidomide en dexamethason (KRd) gevolgd door ASCT en consolidatie en onderhoudsbehandeling met KRd geassocieerd is met een veelbelovende werkzaamheid en hanteerbaar toxiciteitsprofiel.1 Daarnaast lieten resultaten van de fase 2-FORTE-studie zien dat onderhoudsbehandeling met KR versus R geassocieerd was met een betere progressievrije overleving (PFS).2
In de gerandomiseerde fase 3-ATLAS-studie vergelijkt men de uitkomst van KRd versus alleen R bij patiënten met NDMM na ASCT. Patiënten met een standaard-risicoprofiel (SR) die na zes cycli KRd meetbare restziekte (MRD)-negatief zijn, worden na KRd-cyclus acht gede-escaleerd naar R. Na in totaal 36 cycli worden alle patiënten tot aan progressie behandeld met R. De primaire uitkomstmaat is de PFS.
Betere PFS
Na een mediane follow-up van 33,8 maanden bleek KRd versus R geassocieerd met een significant betere PFS.3 “De mediane PFS was 59,0 maanden in de KRd-arm (n=92) versus 41,1 maanden in de R-arm (n=86; HR 0,56; 95% BI 0,34-0,93; p=0,026). Dit PFS-voordeel van KRd bleek ook aanwezig in de meerderheid van de geanalyseerde subgroepen, alhoewel sommige subgroepen slechts uit een beperkt aantal patiënten bestaan. Daarnaast was KRd versus R geassocieerd met meer MRD-negatieve patiënten (IMWG-criteria) na zes cycli: respectievelijk 44% versus 27% (p=0,027). Bij patiënten met SR-MM was dit respectievelijk 44% versus 26% (p=0,05). In deze populatie werd de mediane PFS niet bereikt in de KRd-arm en was deze 65,4 maanden in de R-arm (HR 0,44; 95% BI 0,24-0,81; p=0,01). Bij MRD-negatieve patiënten met SR-MM werd de mediane PFS niet bereikt in de KRd-arm (KRd gevolgd door de-escalatie naar R) en ook niet in de R-arm (HR 0,23; 95% BI 0,06-0,86; p=0,01). Resultaten van de algehele overleving waren nog immatuur”, aldus Dominik Dytfeld.
Verder vertelde Dytfeld dat de onderhoudsbehandeling met KRd goed werd verdragen. “De incidentie van bijwerkingen van graad 3 of hoger was vergelijkbaar tussen beide studiearmen en ook met die in gepubliceerde studies. In de R-arm was de incidentie van neutropenie van graad 3 of hoger enigszins hoger dan in de KRd-arm (59% versus 48%) en van infecties was deze hoger in de KRd-arm (15% versus 6%).”
Referenties
1. Jasielec JK, et al. Blood 2020;136:2513-23.
2. Gay F, et al. Lancet Oncol 2021;22:1705-20.
3. Dytfeld D, et al. EHA 2022: abstr S175.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Congres Up-to-date 2022 vol 7 nummer 2