De PARADIGM-studie toont aan dat in de eerste lijn panitumumab superieur is versus bevacizumab in combinatie met chemotherapie bij patiënten met RAS-wildtype, gemetastaseerd colorectaal carcinoom, zowel in de groep met linkszijdige tumoren als in de gehele populatie. Deze resultaten presenteerde dr. Takayuki Yoshino (Kashiwa, Japan) tijdens de 2022 ASCO Annual Meeting.
De combinatie van chemotherapie met monoklonale antilichamen gericht tegen EGFR of VEGF heeft de overleving van patiënten met gemetastaseerd colorectaal carcinoom (mCRC) verbeterd. Studies die cetuximab (anti-EGFR) vergeleken met bevacizumab (anti-VEGF) lieten echter geen eenduidige resultaten zien bij RAS-wildtype (wt) patiënten. Er zijn aanwijzingen dat een anti-EGFR-antilichaam meer voordeel biedt bij RAS-wt-patiënten met een linkszijdige tumor. Takayuki Yoshino presenteerde de resultaten van PARADIGM, de eerste prospectieve fase 3-studie die panitumumab (anti-EGFR) vergelijkt met bevacizumab bij patiënten met RAS-wt en linkszijdige mCRC.1
Alle patiënten hadden niet-resectabele, RAS-wt mCRC en waren niet eerder behandeld met chemotherapie. Na 1:1 randomisatie werden de patiënten behandeld met panitumumab (n=404) of bevacizumab (n=407), beide gecombineerd met chemotherapie (mFOLFOX6). De primaire uitkomstmaat was de algehele overleving (OS) in de populatie met linkszijdige tumoren, en indien significant ook de OS in de gehele studiepopulatie. Ongeveer drie kwart van de patiënten had linkszijdige tumoren.
Betere overleving
In de populatie met linkszijdige tumoren resulteerde behandeling met panitumumab + chemo in een significant betere OS vergeleken met bevacizumab + chemo (HR 0,83; p=0,031). De mediane OS was respectievelijk 37,9 en 34,3 maanden,. De overlevingscurves begonnen na 28 maanden uit elkaar te lopen, met een verschil in OS van 6% na drie jaar, 9% na vier jaar en 11% na vijf jaar. “De eerste primaire uitkomstmaat werd dus behaald”, aldus Yoshino. In de gehele populatie waren de resultaten vergelijkbaar: een significant betere OS in de panitumumab- versus de bevacizumabarm (HR 0,84; p=0,03), met een mediane OS van respectievelijk 36,2 en 31,3 maanden.
De progressievrije overleving (PFS) was in beide armen vergelijkbaar. In de panitumumabarm was het responspercentage echter hoger (80,2% versus 68,6%) en vonden meer curatieve R0-resecties plaats (18,3% versus 11,6%). De responsen waren ook dieper: in de panitumumabarm nam het tumorvolume 59,4% af versus 43,6% in de bevacizumabarm.
Een exploratieve analyse van de populatie met rechtszijdige tumoren liet weinig verschil in OS zien.
Bijwerkingen van graad 3 of hoger kwamen met panitumumab wat vaker voor dan met bevacizumab (71,8% versus 64,9%); onder andere kregen de patiënten vaker huidproblemen. Er waren geen nieuwe veiligheidssignalen.
“Deze resultaten ondersteunen het gebruik van panitumumab plus mFOLFOX6 als eerstelijnsbehandeling voor patiënten met RAS-wt en linkszijdige mCRC”, concludeerde Yoshino. “Een grootschalige biomarkeranalyse is nog gaande.”
Referentie
1. Yoshino T, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 17): abstr LBA1.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2022 vol 7 nummer 2
Commentaar prof. dr. Miriam Koopman, internist-oncoloog, UMC Utrecht
Tijdens de 2022 ASCO Annual Meeting werden de resultaten besproken van verschillende belangrijke studies naar de behandeling van colorectaal carcinoom (CRC). Bijvoorbeeld van een fase 2-studie naar de uitkomst van de PD-1-remmer dostarlimab bij patiënten met een mismatch-repair (MMR)-deficiënt, lokaal gevorderd rectumcarcinoom. De resultaten lieten zien dat de behandeling bij alle veertien tot nu toe behandelde patiënten geassocieerd was met een complete respons.1 Een zeer indrukwekkend resultaat en het zoveelste bewijs dat immunotherapie bij MMR-deficiëntie geassocieerd is met een goede uitkomst. Ik hoop dan ook dat er in Nederland snel een vergelijkbare studie wordt opgezet, zodat ook Nederlandse patiënten met MMR-deficiënt, lokaal gevorderd rectumcarcinoom toegang hebben tot deze immunotherapie. Wel is er maar van vier patiënten een langdurige follow-up beschikbaar en is de mediane follow-up slechts zes maanden. Van deze zeer veelbelovende behandeling zijn dus eerst meer resultaten met een langere follow-up nodig voordat een definitieve conclusie getrokken kan worden.
Verder onderzocht men in de driearmige fase 2-STAR-TREC-studie bij patiënten met een vroeg-stadium rectumcarcinoom of het mogelijk is om met (chemo-)radiotherapie orgaansparend te behandelen. Hiervoor werden de patiënten 1:1:1 gerandomiseerd naar mesorectale radiotherapie, mesorectale chemo-radiotherapie of totale mesorectale excisie (TME). De voorlopige resultaten met een korte follow-up lieten zien dat orgaanbehoud mogelijk was bij 60% van de patiënten die met radiotherapie met of zonder chemotherapie behandeld werden.2 Ik verwacht dat deze resultaten samen met die van andere recente studies op termijn kunnen leiden tot de definitie van een patiëntengroep bij wie TME niet nodig is.
Ook was er tijdens de 2022 ASCO Annual Meeting aandacht voor de resultaten van de CAIRO5-studie, waaraan veel Nederlandse centra een bijdrage leverden. In deze fase 3-studie werden patiënten met niet-resectabele, rechtszijdige primaire en/of RAS/BRAFV600E-gemuteerde colorectale levermetastasen (CRLM’s) gerandomiseerd tussen FOLFOX of FOLFIRI plus bevacizumab dan wel FOLFOXIRI plus bevacizumab. Patiënten met niet-resectabele, linkszijdige en RAS/BRAF V600E-wildtype tumoren werden gerandomiseerd tussen FOLFOX of FOLFIRI plus bevacizumab dan wel FOLFOX of FOLFIRI plus panitumumab. De huidige presentatie betrof de patiënten met rechtszijdige en/of RAS/BRAF V600E-gemuteerde tumoren. Uit de resultaten bleek dat het bij de patiënten behandeld met FOLFOXIRI plus bevacizumab vergeleken met FOLFOX of FOLFIRI plus bevacizumab significant vaker mogelijk was om een succesvolle resectie uit te voeren.3 Daarnaast was bij deze patiënten de progressievrije overleving (PFS), de primaire uitkomstmaat, significant beter. We zien opnieuw dat FOLFOXIRI plus bevacizumab bij zowel patiënten die met chirurgie werden behandeld als bij patiënten bij wie dit niet gebeurde geassocieerd is met een betere PFS, en bij jonge, fitte patiënten met een maximale behandelwens de behandeling van voorkeur is. Verder verbetert de selectie van patiënten die in aanmerking komen voor een lokale behandeling van levermetastasen door de beoordeling van de CT-scans door een expertpanel, bestaande uit abdominaal radiologen en leverchirurgen. Ik hoop dat dit resultaat ertoe leidt dat vergelijkbare beoordelingsprocessen in Nederland ingebed zullen worden in de dagelijkse praktijk, met de daarbij behorende vergoeding.
In de PARADIGM-studie onderzocht men de uitkomst van chemotherapie (mFOLFOX6) in combinatie met panitumumab of bevacizumab bij patiënten met een RAS-wildtype en linkszijdig, gemetastaseerd CRC (mCRC). Uit de gepresenteerde resultaten bleek dat panitumumab plus chemotherapie geassocieerd was met een significant langere algehele overleving van mediaan bijna vier maanden.4 Er werd echter geen verschil gezien in de PFS in beide studiearmen. Dit zou te maken kunnen hebben met de significant diepere responsen in de panitumumabarm of met het feit dat slechts een beperkt deel (iets meer dan de helft) van de patiënten die progressieve ziekte hadden na bevacizumab plus chemotherapie in een latere lijn alsnog met een EGFR-remmer behandeld werden. Deze resultaten ondersteunen het advies dat iedere patiënt met een linkszijdige RAS/BRAF-wildtype tumor op enig moment in het behandeltraject anti-EGFR-therapie moet krijgen, dus geef het ofwel in de eerste lijn en dan bevacizumab in de tweede lijn conform de richtlijn, ofwel in de tweede lijn.
In de fase 2-IMPROVE-studie werd de uitkomst van continue versus intermitterende eerstelijnsbehandeling met panitumumab plus FOLFIRI vergeleken bij patiënten met mCRC. Intermitterende behandeling bleek een heel interessant en klinisch relevant concept dat in deze studie geassocieerd was met betere uitkomsten, waaronder minder bijwerkingen, dan de continue behandeling.5 Een prachtig voorbeeld van een concept dat we nu al laagdrempelig in de dagelijkse praktijk kunnen toepassen bij patiënten die last hebben van deze behandeling.
Referenties
1. Cercek A, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 17): abstr LBA5.
2. Bach SP, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 16): abstr 3502.
3. Punt CJA, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 17): abstr LBA3506.
4. Yoshino T, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 17): abstr LBA1.
5. Avallone A, et al. J Clin Oncol 2022;40(suppl 16): abstr 3503.
In een podcast met prof. dr. ir. Koos van der Hoeven bespreekt prof. dr. Miriam Koopman naast bovenstaande studies onder andere ook resultaten van de DYNAMIC-studie, waarin men de uitkomst onderzocht van ctDNA-gestuurde adjuvante behandeling bij coloncarcinoom, en de OPTICAL-studie naar perioperatieve chemotherapie bij patiënten met lokaal gevorderd coloncarcinoom. Daarnaast aandacht voor de SYNCHRONOUS-studie, waarin men de waarde onderzocht van resectie van de primaire tumor bij patiënten met mCRC. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts