Tijdens de late breaking abstract-sessie van de 64e ASH Annual Meeting liet prof. dr. Jennifer Brown (Boston, Verenigde Staten) zien dat een behandeling met de BTK-remmer zanubrutinib leidt tot een significant betere progressievrije overleving dan een behandeling met ibrutinib bij patiënten met recidiverende of refractaire chronische lymfatische leukemie. “De ALPINE-studie is de eerste studie die een significant verschil in progressievrije overleving laat zien bij een directe vergelijking tussen twee BTK-remmers.”
Zanubrutinib is een tweede-generatie-BTK-remmer, met een grotere specificiteit voor BTK dan ibrutinib, zei Jennifer Brown. Zij presenteerde de resultaten van de fase 3-ALPINE studie, waarin zanubrutinib direct vergeleken werd met ibrutinib bij patiënten met recidiverende/refractaire (R/R) chronische lymfatische leukemie (CLL) of kleincellig lymfocytair lymfoom (SLL).1 Patiënten kwamen in aanmerking voor deze studie als zij minstens één eerdere systemische therapie (geen BTK-remmer) hadden ontvangen. De primaire uitkomstmaat was het objectieve responspercentage (ORR), waarbij gekeken werd naar non-inferioriteit en superioriteit. Belangrijke secundaire uitkomstmaten waren de progressievrije overleving (PFS) en de incidentie van atriumfibrilleren.
Significant betere PFS
In totaal werden 652 patiënten 1:1 gerandomiseerd naar zanubrutinib (160 mg tweemaal daags) of ibrutinib (420 mg eenmaal daags). De behandeling werd voortgezet tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit. “Met een mediane follow-up van 29,6 maanden was de PFS significant beter met zanubrutinib dan met ibrutinib”, zei Brown (HR 0,65; 95% BI 0,49-0,86; p=0,0024). Het aantal patiënten dat na twee jaar vrij was van progressie was 79,5% met zanubrutinib en 67,3% met ibrutinib. De ORR was eveneens hoger in de zanubrutinib-arm met 86,2%, versus 75,7% in de ibrutinib-arm. De algehele overleving (OS) was niet significant verschillend tussen beide studiearmen (HR 0,76; 95% BI 0,51-1,11).
Brown: “In een vooraf gespecificeerde analyse is de PFS geëvalueerd bij patiënten met een del(17p)/TP53-mutatie.” Dit betrof ongeveer 23% van de patiënten in beide studiearmen. “Ook in deze groep verbeterde zanubrutinib de PFS significant ten opzichte van ibrutinib (HR 0,52; 95% BI 0,30-0,88; p=0,0134).” De geschatte tweejaars-PFS was 77,6% met zanubrutinib versus 55,7% met ibrutinib bij deze patiëntengroep.
Minder cardiale bijwerkingen
Het veiligheidsprofiel van zanubrutinib was gunstiger dan dat van ibrutinib, liet Brown tot slot zien. Er waren minder ernstige bijwerkingen met zanubrutinib (42,0% versus 50,0% met ibrutinib) en minder bijwerkingen die leidden tot een dosisreductie (respectievelijk 12,3% versus 17,0%), het onderbreken van de dosering (50,0% versus 56,8%) of het staken van de behandeling (15,4% versus 22,2%). Neutropenie was de meest voorkomende bijwerking in zowel de zanubrutinib- als de ibrutinib-arm. Neutropenie van graad 3 of hoger werd gezien bij 21% van de zanubrutinibpatiënten en bij 18% van de ibrutinibpatiënten. Het percentage hypertensie was vergelijkbaar tussen beide studiearmen (23%). “Verder werden er met zanubrutinib minder cardiale bijwerkingen gerapporteerd dan met ibrutinib (respectievelijk 21,3% versus 29,6%) en minder ernstige cardiale bijwerkingen (respectievelijk 1,9% versus 7,7%). Atriumfibrilleren werd gezien bij 5% van de patiënten in de zanubrutinib-arm en bij 13% van de patiënten in de ibrutinib-arm.
Zanubrutinib laat een significant betere PFS zien ten opzichte van ibrutinib, met een gunstiger bijwerkingenprofiel, concludeerde Brown. De resultaten van de ALPINE-studie zijn gelijktijdig met de presentie tijdens de ASH Annual Meeting gepubliceerd in het New England Journal of Medicine.2
Referenties
1. Brown JR, et al. ASH 2022: abstr LBA-6.
2. Brown JR, et al. N Engl J Med 2022. doi: 10.1056/NEJMoa2211582.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2023 vol 8 nummer 1