Behandeling met een nieuwe, reversibele BTK-remmer resulteerde in een veelbelovend responspercentage bij patiënten met Waldenström’s macroglobulinemie die eerder waren behandeld met chemo-immunotherapie en covalente BTK-remmers. Dat blijkt uit de resultaten van de fase 1/2-BRUIN-studie, die dr. Lia Palomba (New York, Verenigde Staten) presenteerde tijdens de 64e ASH Annual Meeting.
Covalente BTK-remmers (cBTKi), die irreversibel binden aan BTK, worden steeds vaker ingezet bij de behandeling van patiënten met Waldenström’s macroglobulinemie (WM). Een groot deel van hen moet na verloop van tijd echter stoppen met deze middelen, zowel door ziekteprogressie als intolerantie. Voor deze patiënten zijn de behandelmogelijkheden beperkt.
“Pirtobrutinib is een zeer selectieve, niet-covalente (reversibele) BTK-remmer, die in gelijke mate bindt aan zowel wildtype als C481-gemuteerd BTK. Het middel vertoont gunstige orale farmacokinetiek”, aldus Lia Palomba. Ze presenteerde de eerste resultaten met pirtobrutinib bij een WM-cohort van de fase 1/2 BRUIN-studie.1
Hoog responspercentage
Eerder behandelde patiënten met B-celmaligniteiten (n=773), waaronder tachtig patiënten met WM, kregen pirtobrutinibmonotherapie in het dosisescalatie- of -expansiedeel van deze studie. Van de tachtig WM-patiënten waren 63 eerder behandeld met een cBTKi, de meesten van hen waren ook behandeld met chemo-immunotherapie.
Het major responspercentage (complete respons, zeer goede partiële respons en partiële respons) bij WM-patiënten was 66,7% voor de groep met eerdere cBTKi-blootstelling en 88,2% voor de cBTKi-naïeve groep. “Geen enkele patiënt bereikte een complete remissie, wat typisch is voor deze klasse van geneesmiddelen. Wel vertoonde 23,8% van de eerder aan cBTKi blootgestelde groep een zeer goede partiële respons”, merkte Palomba op. Van de cBTKi-naïeve groep vertoonde 29,4% een zeer goede partiële respons. Uit een subgroepanalyse bleek dat het responspercentage onafhankelijk was van onder meer de soort eerdere therapie en de reden van stopzetting van eerdere cBTKi.
In de groep die aan cBTKi was blootgesteld, was de progressievrije overleving na zes maanden 86,5% en na twaalf maanden 69,5%. De mediane algehele overleving werd niet bereikt. “Van belang is dat 55,6% van de patiënten die eerder waren blootgesteld aan cBTKi bij de data-cut-off nog steeds behandeld werden met pirtobrutinib.”
Veilig
De veiligheid van pirtobrutinib werd geanalyseerd bij alle patiënten in de studie (n=773). “Over het algemeen was pirtobrutinib vrij veilig”, volgens Palomba. Er waren weinig bijwerkingen van graad 3 of hoger, de meest voorkomende waren neutropenie (20,4%) en anemie (8,8%). Atriumfibrilleren werd gezien bij zeventien patiënten (1,2%), zeven van hen hadden atriumfibrilleren in de voorgeschiedenis. De mediane behandelduur was 9,6 maanden. Behandelingsgerelateerde bijwerkingen leidden bij 2,6% van de patiënten tot stopzetting van de behandeling en bij 4,5% tot dosisreductie. Het veiligheidsprofiel van het WM-cohort was vergelijkbaar met dat van de gehele groep.
Referentie
1. Palomba ML, et al. ASH 2022: abstr 229.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist