Sequentiële conditionering en intensieve remissie-inductietherapie gevolgd door allogene stamceltransplantatie zijn geassocieerd met een vergelijkbare ziektevrije overleving bij slecht responderende of recidiverende patiënten met acute myeloïde leukemie. Sequentiële conditionering heeft echter minder bijwerkingen van graad 3 of hoger en is geassocieerd met een kortere ziekenhuisopname, bleek uit de presentatie van prof. Johannes Schetelig (Dresden, Duitsland) tijdens de Plenary Scientific Session van de 64e ASH Annual Meeting.
Het bereiken van een complete remissie (CR) voorafgaand aan allogene hematopoëtische stamceltransplantatie (alloHSCT) is een gunstige factor bij patiënten met acute myeloïde leukemie (AML). De waarde en noodzaak van intensieve chemotherapie om een CR te induceren bij patiënten met recidiverende of refractaire AML is echter onvoldoende duidelijk. Als een alternatief schema heeft sequentiële conditionering met een hoge dosis cytarabine of melfalan gevolgd door conditionering met verminderde intensiteit voorafgaand aan alloHSCT veelbelovende resultaten laten zien.1
In de gerandomiseerde fase 3-ASAP-studie onderzocht men de uitkomst van onmiddellijke alloHSCT na sequentiële conditionering (disease control (DisC)-arm) versus intensieve remissie-inductiechemotherapie gevolgd door alloHSCT (RIST-arm) bij fitte patiënten met AML die onvoldoende responderen op eerste inductietherapie of een eerste, onbehandeld recidief hebben. De primaire uitkomstmaat was de ziektevrije overleving (DFS) op dag 56 na alloHSCT.
Vergelijkbare werkzaamheid
Uit de resultaten blijkt dat de mediane tijd tot alloHSCT vier weken was in de DisC-arm en acht weken in de RIST-arm.2 “In de intention-to-treat (ITT)-populatie was de DFS op dag 56 na alloHSCT vergelijkbaar in beide studiearmen: 83,5% in de DisC-arm versus 81,0% in de RIST-arm (p=0,054). Na een mediane follow-up van 37 maanden was er tussen de studiearmen ook geen significant verschil in de leukemievrije overleving vanaf dag 56 na alloHSCT (p=0,81) en in de algehele overleving (OS) vanaf randomisatie (p=0,47). AML-biologie volgens de European LeukemiaNet 2022-criteria was de belangrijkste risicofactor voor de DFS op dag 56 en de OS. Voor de OS waren ook leeftijd, performance status en de HSCT-comorbiditeitenindex belangrijke risicofactoren. Een leeftijd van 60 jaar of jonger voorspelde een betere DFS op dag 56 na alloHSCT met DisC. Daarnaast was het percentage patiënten met bijwerkingen van graad 3 of hoger veel lager in de DisC-arm dan in de RIST-arm: 23% versus 64% (p<0,001). Ook de gemiddelde verblijfsduur in het ziekenhuis vóór alloHSCT was significant korter in de DisC-arm dan in de RIST-arm: 19 dagen versus 42 dagen (p<0,001).”
Referenties
1. Steckel NK, et al. Br J Haematol 2018;180:840-53.
2. Stelljes M, et al. ASH 2022: abstr 4.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer