Deze 64e ASH Annual Meeting presenteerde dr. Anthony Mato (New York, Verenigde Staten) additionele resultaten van de fase 1/2-BRUIN-studie met de BTK-remmer pirtobrutinib. Het middel laat een klinisch betekenisvolle en aanhoudende werkzaamheid zien bij CLL-patiënten die eerder behandeld zijn met een covalente BTK-remmer. “De werkzaamheid werd gezien ongeacht de BTK C481-mutatiestatus, leeftijd, TP53-afwijkingen en meerdere eerdere behandellijnen”, zei Mato.
De behandelopties voor patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) die eerder behandeld zijn met een BTK-remmer, zijn beperkt. In de fase 1/2-BRUIN-studie is een behandeling met de selectieve, niet-covalente BTK-remmer pirtobrutinib onderzocht bij 773 patiënten met CLL of andere B-cellymfomen. Anthony Mato presenteerde tijdens de ASH Annual Meeting de resultaten van de 247 CLL-patiënten in deze studie die eerder behandeld waren met een BTK-remmer.1 “Dit betrof een zeer uitgebreid voorbehandelde patiëntenpopulatie”, zei Mato. Het mediane aantal eerdere therapieën was drie. Het was ook een hoog-risicopopulatie op basis van moleculaire karakteristieken op baseline: 38% had een BTK C481-mutatie, 47% een afwijking in TP53 en 85% had ongemuteerd IGHV.
BTK-mutatiestatus
Na een mediane follow-up van 19,4 maanden was het objectieve responspercentage (ORR) met pirtobrutinib 82,2% en de mediane progressievrije overleving (PFS) 19,6 maanden bij de 247 patiënten die eerder behandeld waren met een covalente BTK-remmer. De ORR was 97% bij de 100 patiënten die eerder behandeld waren met zowel een covalente BTK-remmer als venetoclax.
Mato presenteerde hier voor het eerst de PFS-resultaten gestratificeerd naar belangrijke subgroepen. Hij liet daarbij zien dat de BTK-mutatiestatus niet voorspellend was voor de respons op pirtobrutinib. “We zagen overlappende PFS-curves voor patiënten met BTK C481-wildtype en patiënten met een BTK C481-mutatie. Ook een hogere leeftijd of de aanwezigheid van TP53-afwijkingen leek geen negatieve impact te hebben op de PFS.” De mediane PFS was 13,8 maanden bij patiënten die eerder behandeld waren met zowel een BTK-remmer als chemo-immunotherapie, een BCL2-remmer en een PI3K-remmer.
Goed verdragen
Mato liet verder zien dat de behandeling met pirtobrutinib goed verdragen werd. “Slechts negen bijwerkingen (van elke graad) kwamen voor bij meer dan 15% van de patiënten”, zei hij. De vier meest voorkomende bijwerkingen waren: vermoeidheid, diarree, neutropenie en kneuzingen. Bijwerkingen van speciale interesse kwamen slechts weinig voor (atriumfibrilleren bij 2,8% waarvan 1,2% graad 3 of hoger, hypertensie bij 9,2% waarvan 2,3% graad 3 of hoger, bloedingen bij 11,4% waarvan 1,8% graad 3 of hoger, en artralgie bij 14,4% waarvan 0,6% graad 3 of hoger). “Het aantal patiënten dat de behandeling staakte wegens bijwerkingen was laag (2,6%).”
Mato concludeerde dat met nu twee jaar aan extra gegevens in de BRUIN-studie, pirtobrutinib een klinisch betekenisvolle en aanhoudende werkzaamheid laat zien bij CLL-patiënten die eerder behandeld zijn met een covalente BTK-remmer. Deze werkzaamheid werd gezien ongeacht de BTK-mutatiestatus, leeftijd, TP53-afwijkingen en eerdere behandellijnen. Het middel werd daarbij goed verdragen, aldus Mato.
Referentie
1. Mato AR, et al. ASH 2022: abstr 961.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist