Bij patiënten met recidief/refractair folliculair lymfoom is behandeling met lenalidomide en rituximab met óf zonder bendamustine geassocieerd met een hoog totaal en complete-responspercentage. Daarnaast hebben beide therapieën een aanvaardbaar toxiciteitsprofiel. Deze resultaten van de HOVON110/ReBeL-studie werden tijdens de 64e ASH Annual Meeting gepresenteerd door prof. dr. Marie José Kersten (Amsterdam UMC).
Behandeling met lenalidomide plus rituximab (R2) is werkzaam bij patiënten met niet eerder behandeld of recidief/refractair (R/R) folliculair lymfoom (FL), maar vooral in de laatstgenoemde populatie is het onvoldoende duidelijk of dit de optimale behandeling is.1,2 Een mogelijk alternatief is behandeling met lenalidomide, rituximab en bendamustine (R2B), dat bij patiënten met mantelcellymfoom geassocieerd was met een hoog responspercentage, maar tegelijkertijd ook met een verhoogd risico op infecties.3
In de fase 1/2-HOVON110/ReBeL-studie is onderzocht of de toevoeging van bendamustine aan lenalidomide plus rituximab op een veilige manier de respons verbetert en de respons verlengt bij patiënten met R/R FL die infectieprofylaxe krijgen. Uit de eerder gepubliceerde resultaten van het fase 1-deel van de studie bleek dat behandeling met R2B veilig was en geassocieerd met een totaal responspercentage van 94%.4 De aanbevolen dosering voor fase 2 was 90 mg/m2 bendamustine, 20 mg lenalidomide en 375 mg/m2 rituximab, bij zes cycli van 28 dagen.
“In het niet-vergelijkende fase 2-deel van de HOVON110/ReBeL-studie werden patiënten met FL die recidiveerden na maximaal vijf eerdere therapieën 1:1 gerandomiseerd naar R2 dan wel R2B. Patiënten die na de zes cycli minimaal een partiële respons hadden, kregen vervolgens een tweejarige onderhoudsbehandeling met rituximab. De coprimaire uitkomstmaten waren het percentage patiënten met een complete remissie (CR) en de incidentie van ernstige toxiciteit (ST), gedefinieerd als overlijden, niet-hematologische toxiciteit van graad 3 of hoger of hematologische toxiciteit van graad 4 of hoger”, aldus Marie José Kersten.
Uitkomst
De primaire resultaten van de fase 2 studie laten zien dat tijdens zowel de inductie- als onderhoudsbehandeling het percentage patiënten met bijwerkingen van graad 3 of hoger groter was in de R2B-arm dan in de R2-arm.5 Kersten: “Dit betrof met name infecties en gastro-intestinale toxiciteit. Tijdens de inductiebehandeling hadden drie patiënten in de R2-arm een ST, waarvan twee patiënten een fatale longinfectie. In de R2B-arm hadden zes patiënten een ST, waarvan geen enkele fataal was. De incidentie van ST was hoger in de R2B-dan in de R2-arm en in beide studiearmen hoger tijdens de inductie- dan tijdens de onderhoudsbehandeling.”
Na zes cycli was het CT-bepaalde overall responspercentage 65% in de R2B-arm en 66% in de R2-arm. Het CR-percentage was respectievelijk 22% en 16%. “In de intention-to-treat-populatie werd na zes cycli een met PET/CT bepaalde complete metabole respons geconstateerd bij 50% van de patiënten in de R2B-arm en 48% van de patiënten in de R2-arm. Na een mediane follow-up van 48 maanden werd de mediane eventvrije overleving niet bereikt in de R2B-arm en was deze 24,6 maanden in de R2-arm. Bij respectievelijk 65% en 41% van de patiënten was na vier jaar nog geen volgende behandeling nodig”, aldus Kersten.
Referenties
1. Morschhauser F, et al. N Engl J Med 2018;379:934-47.
2. Leonard JP, et al. J Clin Oncol 2019;37:1188-99.
3. Albertsson-Lindblad A, et al. Blood 2016;128:1814-20.
4. Stevens WBC, et al. Hemasphere 2020;4:e325.
5. Kersten MJ, et al. ASH 2022: abstr 950.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Congres Up-to-date 2023 vol 8 nummer 1
Commentaar prof. dr. Marie José Kersten, internist-hematoloog, Amsterdam UMC
Tijdens de 64e ASH Annual Meeting werden spraakmakende en baanbrekende resultaten gepresenteerd op het gebied van de diagnostiek en behandeling van maligne lymfomen. Bijvoorbeeld die van de HOVON110/ReBeL-studie, waarin onderzocht werd of de toevoeging van bendamustine aan lenalidomide plus rituximab (R2) geassocieerd was met een betere respons bij patiënten met recidiverend of refractair folliculair lymfoom (R/R FL). De eerder gepubliceerde resultaten van het fase 1-deel van de studie lieten zien dat de combinatie lenalidomide, rituximab en bendamustine (R2B) veilig was en dat 90 mg/m2 bendamustine, 20 mg lenalidomide en 375 mg/m2 rituximab de aanbevolen dosering voor fase 2 was.1 Helaas werd deze gerandomiseerde, maar niet-vergelijkende fase 2 voortijdig gestopt vanwege een trage inclusie. Toch bracht de studie een aantal interessante bevindingen voort, zoals de waarneming dat het PET/CT-bepaalde en centraal beoordeelde complete-respons (CR)-percentage in beide studiearmen rond 60% lag.2 Patiënten met een CR hadden bovendien een goede progressievrije en algehele overleving (PFS en OS). Na een mediane follow-up van vier jaar had ongeveer 60% van de patiënten nog steeds geen opvolgende behandeling nodig. R2B was vergeleken met R2 geassocieerd met iets meer toxiciteit, met name infecties, maar niet met een toename in bijwerkingen van graad 5. Door de komst van een aantal veelbelovende behandelingen, zoals bispecifieke antilichamen, denk ik niet dat een fase 3-studie naar R2B versus R2 voor de hand ligt. R2B lijkt wel een goede optie als je snel een CR wilt bereiken die ook lang aanhoudt.
Andere interessante resultaten kwamen van de TRANSFORM-studie. In deze gerandomiseerde fase 3-studie bepaalt men de uitkomst van lisocabtagene maraleucel (liso-cel), een CD19-gericht CAR-T-celproduct, versus standaard chemotherapie, gevolgd door autologe stamceltransplantatie bij patiënten met primair refractair of snel recidiverend grootcellig B-cellymfoom (R/R LBCL). De primaire resultaten lieten zien dat liso-cel vergeleken met chemotherapie geassocieerd was met een significant betere PFS.3 De OS-resultaten zijn nog niet matuur, maar suggereren al een betere uitkomst met liso-cel. De werkzaamheid van liso-cel is erg vergelijkbaar met die van het CD19-gerichte CAR-T-celproduct axicabtagene ciloleucel (axi-cel) in de ZUMA-7-studie, maar liso-cel lijkt geassocieerd met minder bijwerkingen, waaronder cytokinereleasesyndroom en neurotoxiciteit.4 Mogelijk heeft dit te maken met verschillen in het costimulatoire molecuul, dat bij liso-cel 41BB is, terwijl dit bij axi-cel CD28 is. Liso-cel is nog niet beschikbaar in Nederland.
Tijdens de ASH Annual Meeting liet dr. Margot Jak (UMC Utrecht) zien dat een kunstmatige-intelligentie-signatuur, die gebaseerd is op FDG-PET/CT-scans en klinisch-pathologische kenmerken, gebruikt kan worden als predictieve marker bij patiënten met R/R diffuus LBCL die deelnamen aan de JULIET-studie. Uit de resultaten bleek dat het signatuur een subgroep identificeerde die een hoog risico heeft op een slechte uitkomst met tisagenlecleucel.5 Het zou interessant zijn om te kijken of de signatuur ook predictieve waarde heeft bij andere CAR-T-celproducten, zoals axi-cel.
Referenties
1. Stevens WB, et al. Hemasphere 2020;4:e325.
2. Kersten MJ, et al. ASH 2022: abstr 950.
3. Abramson JS, et al. ASH 2022: abstr 655.
4. Locke FL, et al. N Engl J Med 2022;386:640-54.
5. Jak M, et al. ASH 2022: abstr 792.
In een podcast met dr. Jurjen Versluis bespreekt prof. dr. Marie José Kersten naast bovenstaande studie onder andere ook de langetermijnresultaten van tisagenlecleucel bij patiënten met hoog-risico R/R FL (fase 2-ELARA-studie) en de uitkomst van immuuncheckpointblokkade ná CAR-T-celtherapie en van axicabtagene ciloleucel bij oudere patiënten met LBCL die niet voor ASCT in aanmerking kwamen (fase 2-ALYCANTE-studie).
Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts