Wij maken op deze website gebruik van cookies om het gebruik van de website te vergemakkelijken, de prestaties en gebruikerservaring te verbeteren en de relevantie van het aanbod op deze website te verhogen. Lees ons Cookies & Privacystatement.
ASH22 - CCPC en PB-MRD prognostische biomarkers bij NDMM zonder ASCT
Het kwantificeren van circulerende klonale plasmacellen lijkt een duidelijke prognostische factor voor patiënten met multipel myeloom die niet behandeld zijn met een autologe stamcelpresentatie. Het bepalen van meetbare residuale ziekte in perifeer bloed lijkt daarnaast een onafhankelijke biomarker voor de eventvrije en algehele overleving. Dr. Prashant Tembhare (Mumbai, India) presenteerde deze resultaten tijdens de 64e ASH Annual Meeting.
Circulerende klonale plasmacellen (CCPC’s) zijn een weerspiegeling van de tumorlast bij patiënten met nieuw-gediagnosticeerd multipel myeloom (NDMM), en het kwantificeren van CCPC’s kan de klinische uitkomsten van MM-patiënten die in aanmerking komen voor autologe stamceltransplantatie (ASCT) voorspellen. “Er zijn maar weinig gegevens over de bruikbaarheid van de CCPC-kwantificering bij MM-patiënten die niet in aanmerking komen voor ASCT”, zei Prashant Tembhare. Ook zijn er geen gegevens over de klinische relevantie van het bepalen van meetbare residuale ziekte in perifeer bloed (PB-MRD) bij deze patiënten. Het doel van de huidige studie was de prognostische waarde te bepalen van CCPC’s bij NDMM-patiënten die niet behandeld zijn met ASCT, gebruikmakend van high-sensitivity multicolor-flowcytometry (HS-MFC).1 Daarnaast is de waarde bepaald van PB-MRD bij het voorspellen van de eventvrije overleving (EFS) en algehele overleving (OS) bij deze patiëntengroep.
Sterke associatie In deze studie werden 141 NDMM-patiënten geïncludeerd. De CCPC-waarden werden bepaald na drie en zes cycli chemotherapie en berekend als de percentages CCPC van het totaal aantal witte bloedcellen (%CCPC/WBC). Ongeveer 50% van de geïncludeerde patiënten behaalde een goede respons op therapie, waarbij 7% een complete respons had en 44% een zeer goede partiële respons. Bij 76% van de patiënten werden bij diagnose CCPC’s gedetecteerd; de mediane %CCPC/WBC was 0,024%. De afkapwaarde voor %CCPC/WBC werd gesteld op ≥0,01%. “Onze resultaten laten zien dat patiënten met <0,01% CCPC/WBC een betere EFS en OS hadden dan patiënten met ≥0,01% CCPC/WBC”, zei Tembhare. Multivariate analyse liet verder zien dat %CCPC/WBC sterk geassocieerd was met de EFS en OS, in tegenstelling tot andere risicofactoren als hoog-risico cytogenetische kenmerken en het Revised-International Staging System (R-ISS)-stadium. “Onze eerste conclusie is dan ook dat CCPC’s een krachtige prognostische factor zijn en waarschijnlijk de prognostische waarde van andere baseline parameters bij NDMM-patiënten die geen ASCT ontvangen, overstijgt.”
Relevante niet-invasieve biomarker Vervolgens is gekeken naar PB-MRD bij NDMM-patiënten met detecteerbare CCPC’s bij diagnose. PB-MRD was detecteerbaar bij 43,9% van de patiënten op tijdstip 1 (na drie cycli chemotherapie) en bij 33,3% van de patiënten op tijdstip 2 (na zes cycli). Tembhare liet zien dat detecteerbaar PB-MRD op tijdstip 1 sterk geassocieerd was met de EFS (18 versus 43 maanden; HR 2,23; p=0,0017) en de OS (42 maanden versus niet behaald; HR 2,16; p=0,039). Ook detecteerbaar PB-MRD op tijdstip 2 was geassocieerd met de EFS en OS. Tembhare: “Onze tweede conclusie is dat PB-MRD waarschijnlijk de meest relevante niet-invasieve biomarker is voor het voorspellen van klinische uitkomsten bij NDMM-patiënten die geen ASCT ontvangen.” Tot slot liet Tembhare zien dat PB-MRD-negativiteit op zowel tijdstip 1 als tijdstip 2 een sterke indicator is voor betere klinische uitkomsten en waarschijnlijk de waarde van de initiële respons overwint. “CCPC’s en PB-MRD zijn betere biomarkers dan bijvoorbeeld hoog-risico cytogenetische kenmerken en R-ISS bij NDMM-patiënten die niet behandeld zijn met ASCT”, besloot Tembhare zijn presentatie.
Het kwantificeren van circulerende klonale plasmacellen lijkt een duidelijke prognostische factor voor patiënten met multipel myeloom die niet behandeld zijn met een autologe stamcelpresentatie. Het bepalen van meetbare residuale ziekte in perifeer bloed lijkt daarnaast een onafhankelijke biomarker voor de eventvrije en algehele overleving. Dr. Prashant Tembhare (Mumbai, India) presenteerde deze resultaten tijdens de 64e ASH Annual Meeting.
Circulerende klonale plasmacellen (CCPC’s) zijn een weerspiegeling van de tumorlast bij patiënten met nieuw-gediagnosticeerd multipel myeloom (NDMM), en het kwantificeren van CCPC’s kan de klinische uitkomsten van MM-patiënten die in aanmerking komen voor autologe stamceltransplantatie (ASCT) voorspellen. “Er zijn maar weinig gegevens over de bruikbaarheid van de CCPC-kwantificering bij MM-patiënten die niet in aanmerking komen voor ASCT”, zei Prashant Tembhare. Ook zijn er geen gegevens over de klinische relevantie van het bepalen van meetbare residuale ziekte in perifeer bloed (PB-MRD) bij deze patiënten. Het doel van de huidige studie was de prognostische waarde te bepalen van CCPC’s bij NDMM-patiënten die niet behandeld zijn met ASCT, gebruikmakend van high-sensitivity multicolor-flowcytometry (HS-MFC).1 Daarnaast is de waarde bepaald van PB-MRD bij het voorspellen van de eventvrije overleving (EFS) en algehele overleving (OS) bij deze patiëntengroep.
Sterke associatie
In deze studie werden 141 NDMM-patiënten geïncludeerd. De CCPC-waarden werden bepaald na drie en zes cycli chemotherapie en berekend als de percentages CCPC van het totaal aantal witte bloedcellen (%CCPC/WBC). Ongeveer 50% van de geïncludeerde patiënten behaalde een goede respons op therapie, waarbij 7% een complete respons had en 44% een zeer goede partiële respons. Bij 76% van de patiënten werden bij diagnose CCPC’s gedetecteerd; de mediane %CCPC/WBC was 0,024%. De afkapwaarde voor %CCPC/WBC werd gesteld op ≥0,01%.
“Onze resultaten laten zien dat patiënten met <0,01% CCPC/WBC een betere EFS en OS hadden dan patiënten met ≥0,01% CCPC/WBC”, zei Tembhare. Multivariate analyse liet verder zien dat %CCPC/WBC sterk geassocieerd was met de EFS en OS, in tegenstelling tot andere risicofactoren als hoog-risico cytogenetische kenmerken en het Revised-International Staging System (R-ISS)-stadium. “Onze eerste conclusie is dan ook dat CCPC’s een krachtige prognostische factor zijn en waarschijnlijk de prognostische waarde van andere baseline parameters bij NDMM-patiënten die geen ASCT ontvangen, overstijgt.”
Relevante niet-invasieve biomarker
Vervolgens is gekeken naar PB-MRD bij NDMM-patiënten met detecteerbare CCPC’s bij diagnose. PB-MRD was detecteerbaar bij 43,9% van de patiënten op tijdstip 1 (na drie cycli chemotherapie) en bij 33,3% van de patiënten op tijdstip 2 (na zes cycli). Tembhare liet zien dat detecteerbaar PB-MRD op tijdstip 1 sterk geassocieerd was met de EFS (18 versus 43 maanden; HR 2,23; p=0,0017) en de OS (42 maanden versus niet behaald; HR 2,16; p=0,039). Ook detecteerbaar PB-MRD op tijdstip 2 was geassocieerd met de EFS en OS. Tembhare: “Onze tweede conclusie is dat PB-MRD waarschijnlijk de meest relevante niet-invasieve biomarker is voor het voorspellen van klinische uitkomsten bij NDMM-patiënten die geen ASCT ontvangen.”
Tot slot liet Tembhare zien dat PB-MRD-negativiteit op zowel tijdstip 1 als tijdstip 2 een sterke indicator is voor betere klinische uitkomsten en waarschijnlijk de waarde van de initiële respons overwint. “CCPC’s en PB-MRD zijn betere biomarkers dan bijvoorbeeld hoog-risico cytogenetische kenmerken en R-ISS bij NDMM-patiënten die niet behandeld zijn met ASCT”, besloot Tembhare zijn presentatie.
Referentie
1. Tembhare PR, et al. ASH 2022: abstr 469.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist