De resultaten van een real-worldstudie laten zien dat de vervanging van procarbazine door dacarbazine bij patiënten met gevorderd hodgkinlymfoom geassocieerd is met minder toxiciteit en een vergelijkbare progressievrije en algehele overleving. Daarnaast was de vervanging geassocieerd met een superieure overleving vergeleken met die bij patiënten behandeld volgens het RATHL-protocol. Deze retrospectieve resultaten werden tijdens de 63e ASH Annual Meeting gepresenteerd door dr. Anna Santarsieri (Cambridge, Verenigd Koninkrijk).
Bij patiënten met gevorderd hodgkinlymfoom (HL) zijn gecombineerde chemotherapieregimes vaak geassocieerd met aanzienlijke bijwerkingen op de korte en lange termijn, zoals gonadotoxiciteit.1 Een uitdaging bij de hedendaagse behandeling van HL is dan ook om de toxiciteit te verminderen en tegelijkertijd de werkzaamheid te behouden. In dit kader is een regelmatig toegepaste strategie om in gecombineerde chemotherapieregimes procarbazine te vervangen door een ander middel, zoals dacarbazine of etoposide. Hoewel in de dagelijkse praktijk oraal procarbazine in geëscaleerde BEACOPP (eBPP) bijvoorbeeld steeds vaker wordt vervangen door intraveneus dacarbazine (eBPDac), is het klinische bewijs voor deze vervanging beperkt.
“Het doel van onze retrospectieve studie was om de real-worlduitkomst te onderzoeken van eerstelijnsbehandeling met eBPDac bij patiënten met gevorderd HL. Hiervoor werden klinische en patiëntgegevens verzameld door twintig centra in het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Frankrijk. De progressievrije en algehele overleving (PFS en OS) met eBPDac (n=225) werden vergeleken met die gerapporteerd voor eBPP (n=2.073) en response-adapted ABVD (n=1.088) in respectievelijk de HD18-studie en bij patiënten van 18 tot 59 jaar die deelnamen aan de RATHL-studie. De toxiciteit van eBPDac (n=225) werd vergeleken met die van eBPP in de dagelijkse praktijk (n=58)”, aldus Anna Santarsieri.2
Minder toxisch
Een vergelijking van de patiëntenpopulaties die gebruikt werden voor de PFS- en OS-analyses liet zien dat de patiënten behandeld met eBPDac over het algemeen jonger waren dan de HD18- en RATHL-patiënten: mediaan 26 jaar versus respectievelijk 35 en 31 jaar. Santarsieri: “De PFS van de eBPDac-patiënten was vergelijkbaar met die van de HD18-patiënten en was superieur aan die van de RATHL-studie, met name bij patiënten met een hoog risico. De OS was vergelijkbaar in alle drie de populaties.
In een analyse na vier cycli chemotherapie was een trend te zien dat patiënten behandeld met eBPDac op dag acht minder neutrofielen hadden dan patiënten behandeld met eBPP (p=0,072). Op dag acht was er geen verschil in het ALAT-niveau in beide patiëntenpopulaties. Wel hadden patiënten in de eBPDac-groep significant minder bloedtransfusies en intramurale zorg nodig dan de patiënten in de eBPP-groep (respectievelijk p<0,0001 en p=0,022). Daarnaast hadden alle 39 patiënten die met eBPDac behandeld waren en jonger waren dan 35 jaar weer een normale hormooncyclus na zes maanden versus 21 van de 24 patiënten behandeld met eBPP (p=0,051). Bij eBPDac-patiënten keerde de normale hormooncyclus ook sneller terug dan bij eBPP-patiënten (p=0,003). Preliminaire resultaten suggereren bovendien dat mannelijke patiënten behandeld met eBPDac meer spermacellen produceren dan patiënten behandeld met eBPP. Bij de interpretatie van deze resultaten dient men wel te bedenken dat de meeste eBPP-patiënten behandeld waren met zes cycli chemotherapie versus vier cycli bij eBPDac-patiënten.”
Referenties
1. Vassilakopoulos TP, et al. Semin Hematol 2016;53:171-9.
2. Santarsieri A, et al. ASH 2021: abstr 877.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Oncologie Up-to-date 2022 vol 7 nummer 1